In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 oktober 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot echtscheiding tussen een vrouw met de Nederlandse nationaliteit en een man met de Franse nationaliteit. De vrouw, wonende in Polen, had een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar de man betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in 2008 van Nederland naar Polen zijn verhuisd en dat de man Polen in juli 2010 heeft verlaten, terwijl de vrouw daar nog steeds verblijft. De rechtbank oordeelde dat de laatste gewone verblijfplaats van partijen in Polen is gelegen, waardoor de Poolse rechter bevoegd is om het verzoek tot echtscheiding te behandelen.
De vrouw voerde aan dat zij diplomatieke immuniteit geniet, wat haar zou beletten om een verzoek tot echtscheiding in te dienen bij de Poolse rechter. De rechtbank verwierp dit argument, aangezien de vrouw ook bij de Franse rechter een verzoek tot echtscheiding kan indienen, gezien de man in Frankrijk verblijft. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen kennis te nemen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.
De rechtbank verklaarde dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft en dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, bijgestaan door mr. C.K. Soeters als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.