ECLI:NL:RBSGR:2011:6075

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
AWB-10_6146
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 maart 2011 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 1.348.246, en een daarbij gegeven boetebeschikking. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de boete, waarna de inspecteur de aanslag heeft verminderd tot f 922.612 en de boete heeft herroepen. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 16 februari 2011 een zitting heeft gehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich voornamelijk bezighoudt met de exploitatie van onroerende zaken en dat er een boekenonderzoek is ingesteld naar de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 1991 tot en met 1993. De rechtbank heeft geoordeeld dat de administratie van eiseres niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat de opbrengsten uit de meubelverkopen niet correct waren verantwoord. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar bedrag van f 818.675 en de boetebeschikking vernietigd. Eiseres is in het gelijk gesteld met betrekking tot de afschrijving op onroerende zaken, waarbij de rechtbank oordeelde dat de toezegging van de inspecteur over de afschrijving ook voor latere jaren geldt. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 874.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/6146VPB
Uitspraakdatum: 2 maart 2011
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Utrecht-Gooi, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.
10/6146
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 12 juni 2010 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 1998 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van f 1.348.246 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) en daarbij gegeven boetebeschikking.

I.ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2011. Namens eiseres zijn daar verschenen mr. drs. E.J.H. Vermeulen en mr. P. van Iersel. Namens verweerder zijn verschenen, drs. A.C. Versteeg en [persoon 1] .

IIBESLISSING

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 818.675 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 874 aan eiseres te voldoen;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 298 aan haar vergoedt.

IIIOVERWEGINGEN

Feiten en procesverloop

1
Eiseres houdt zich voornamelijk bezig met de exploitatie van onroerende zaken.
2
Verweerder heeft in 1996 bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van (onder meer) de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 1991 tot en met 1993. In het op 18 september 1996 uitgebrachte controlerapport (hierna: het controlerapport 1996) wordt het volgende opgemerkt over de afschrijvingen op de onroerende zaken van eiseres:
“3.2 Afschrijvingen
Op de panden wordt 3 1/3 % inclusief ondergrond afgeschreven. Niet alleen is het niet aanvaardbaar dat over de ondergrond wordt afgeschreven, maar ook is het percentage te hoog. Hoewel thans door de fiscus de afschrijvingen bij beleggers in onroerende zaken ter discussie is gesteld, wil ik nu nog uitgaan van 3% afschrijving exclusief ondergrond, het in het recente verleden zonder nadere onderbouwing door de fiscus aanvaarde maximum.
Om de correcties niet te ingewikkeld te maken, zal ik voor het verleden vanaf 1991 als volgt corrigeren:
Aan de ondergrond zal ik 20% van de afschrijvingsbasis toerekenen en de afschrijving hierover (3 1/3 %) zal ik jaarlijks corrigeren. Dit betekent dat ik bereid ben voor het verleden t/m 1993 het percentage van 3 1/3 te aanvaarden.
Vanaf 1994 zal echter – vooralsnog – maximaal 3% afschrijving worden aanvaard.”
3
Eiseres heeft in 1996 de onroerende zaak [adres 1] gekocht en in 1997 de onroerende zaken [adres 2] en [adres 3] .
4.
[persoon 2] (hierna: de compagnon), met wie eiseres onder de naam [Fabriek X] samenwerkte, is op 13 oktober 1998 met [bedrijf 1] B.V. (hierna: Fabriek D), voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“- In opdracht van [Fabriek X] wordt door [Fabriek D] de meubels van bijgevoegde lijsten, zoveel als rederlijke wijs mogelijk is, afgewerkt.
- De totaal prijs voor het afwerken van deze meubels is f. 127.000,= excl. B.T.W.
(…)
- [Fabriek D] zal assistentie verlenen bij de ver koop van de nog openstaande orders van detaillisten en eventuele nieuwe orders tegen een provisie van 4% van de verkoopprijs. (…)”
5
Naar blijkt uit een factuur van 5 november 1998 heeft [Fabriek X] uit het faillissement van [bedrijf 3] b.v. (hierna: A b.v.) een bedrag van f 47.500 exclusief omzetbelasting “activa zoals vastgelegd in de activa-overeenkomst en omschreven op bladzijde 13 van het taxatierapport van Troostwijk Taxateurs” gekocht.
6
De activa-overeenkomst, waarnaar de onder 5 genoemde factuur verwijst, luidt, voor zover hier van belang:
“1. Mr. [S], te dezen handelende in het faillissement van [A b.v.] (…), hierna te noemen: “Verkoper”;
en
2. [
de compagnon] (…) en [Fabriek X] (…), hierna te noemen: “Kopers”;
(…)
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:

Artikel 1 Verkoop en koop van activa

1.1. Verkoper verkoopt en draagt bij deze over aan Kopers, gelijk Kopers van Verkoper kopen en aanvaarden:
- [Fabriek X] de activa zoals omschreven op bladzijde 13 van het taxatierapport van Troostwijk Taxateurs d.d. 15 juli 1998 (…),
- [de compagnon de activa zoals omschreven op bladzijde 4 en 10 van het taxatierapport van Troostwijk Taxateurs d.d. 15 juli 1998. (…)
(…)
Artikel 2 De Koopprijs
2.1. De koopprijs voor de in artikel 1 genoemde zaken bedraagt in totaal f 50.000,--. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
- f 47.500,-- te vermeerderen met BTW, voor wat betreft [Fabriek X] ;
- f 2.500,--, te vermeerderen met BTW, voor wat betreft [de compagnon].”
7
Bijlage 13 van het taxatierapport van Troostwijk Taxateurs, waarnaar de onder 5 genoemde factuur en de onder 6 genoemde activa-overeenkomst verwijzen, luidt:

Voorraad
- de grondstoffen zoals (eiken)hout, lekken en verven, glaswerk, bevestigingsmaterialen, hang- en sluitwerk enz.
- de voorraden halffabrikaten en gereed product zoals kasten enz.
- mallen.”
8
Uit de voorraadlijst van 14 juli 1998 blijkt dat de voorraden halffabrikaten en gereed product, waarvan sprake is in de onder 7 genoemde bijlage, bestaat uit in totaal 403 grotendeels onafgewerkte kasten en andere meubels (hierna: de kasten).
9
Verweerder heeft in 2003 een boekenonderzoek ingesteld naar aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren de jaren 1998 tot en met 2001 ingesteld. In het op 26 februari 2008 uitgebrachte controlerapport (hierna; het controlerapport 2008) wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“Er is geen administratie aanwezig waaruit de resultaten [met betrekking tot de kasten, inlas rechtbank] van de betreffende jaren blijken en er is ook geen jaarlijkse afrekening tussen de partners aanwezig. Er zijn geen jaarstukken van het samenwerkingsverband opgesteld. (…).
In de administratie van belanghebbende is het verloop als volgt:
Verdeling V&W Balans
1998: aankoop boedel 47.500
kosten gereedmaken kasten
15.723
balans per 31 december 1998 63.233
advertentiekosten direct t.l.v. resultaat 4.377
kosten gereedmaken kasten
32.378
kosten 1998 36.755
1999: kosten gereed maken kasten 6.523
bruto opbrengsten zonder afdracht Btw
-/- 31.685
balans 31 december 1999 38.061
advertentiekosten 1999 1.086
2000: (…)
2001: (…)
Nu er geen gegevens betreffende de verkopen meer zijn zal ik op grond van de nu bekende gegevens een theoretische omzetberekening maken. (…)
Omzet 400 stuks à f 765 excl. Btw is f 306.000
max. positie 4% provisie
- 12.240
verschil f 293.760
geboekte kosten: - aankoop boedel f 47.500
- afwerken meubels 1998 t/m 2000 - 54.624
- advertentiekosten 1998/1999
- 5.464
totaal
- 107.588
winst f 186.172”
10
Op 8 december 1999 heeft eiseres voor het boekjaar 1998 aangifte vennootschapsbelasting gedaan. In de aangifte berekent eiseres het belastbaar bedrag op f 562.580. Ter zake van de meubelverkopen heeft eiseres geen opbrengst verantwoord. Wel heeft zij de onder 9 vermelde, door haar aan 1998 toegerekende kosten (advertentiekosten: f 4.377; kosten gereedmaken product: f 32.378) ten laste van de door haar aangegeven winst gebracht, zodat zij in de aangifte als resultaat van de meubelverkopen een bedrag van
f 36.755 negatief heeft verantwoord.
11
Eiseres heeft over 1998 3% op de aanschafkosten van de onder 3.3. genoemde onroerende zaken afgeschreven, rekening houdend met een restwaarde van 20%. De aldus berekende afschrijvingen heeft zij ten laste van haar winst van 1998 gebracht. De door eiseres in aanmerking genomen afschrijvingen bedragen:
  • voor het pand [adres 1] f 60.110
  • voor het pand [adres 2] f 69.820
  • voor het pand [adres 3] f 52.300
12
Op 13 februari 2002 heeft eiseres 57 resterende kasten voor het symbolische bedrag van € 1 aan Fabriek D overgedragen.
13
Tot de stukken van het geding behoort een door eiseres overgelegde “vaststellingsovereenkomst” die de compagnon in september 2006 heeft gesloten met verweerder. Daarin wordt het aandeel van de compagnon in de winst uit de meubelverkopen in 1998 en 1999 gesteld op f 20.000, te belasten in 1999.
14
Op 10 november 2001 heeft verweerder de aanslag voor het boekjaar 1998
overeenkomstig de aangifte opgelegd. Verweerder heeft vóór de aanslagoplegging geen vragen over de aangifte aan eiseres gesteld noch anderszins over de aangifte met eiseres gecommuniceerd.
15
Omdat de navorderingstermijn voor 1998 dreigde te verstrijken heeft verweerder op 18 september 2004 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor dat jaar opgelegd naar een geschatte belastbare winst en een geschat belastbaar bedrag van
f 1.348.246 (hierna: de navorderingsaanslag). Tegelijkertijd met de navorderingsaanslag heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete van f 35.601 opgelegd (hierna: de boetebeschikking) gegeven.
16
Eiseres heeft bij brief van 28 september bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de boete. Na het verschijnen van het controlerapport 2008, heeft zij haar bezwaar bij brief van 24 juli 2008 gemotiveerd.
17
Bij uitspraak van 12 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, de navorderingsaanslag verminderd tot één naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van f 922.612 en de boetebeschikking herroepen.
18
Eiseres heeft bij brief van 20 juli 2010 bij Rechtbank Haarlem beroep tegen de uitspraak op bezwaar ingesteld. Dit beroep heeft zij bij brief van 20 augustus 2010 gemotiveerd. Rechtbank Haarlem heeft het beroep op 30 augustus 2010 doorgezonden aan deze rechtbank.

Geschil

19
In geschil is of verweerder de navorderingsaanslag tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende correcties:
1e. de verhoging met in totaal f 94.934 van het in de aangifte verantwoorde resultaat dat in 1998 is behaald met de verkoop van de kasten;
2e . de vermindering met in totaal € 86.634 van de door eiseres voor het jaar 1998 in aanmerking genomen aanschrijvingen op de onder 3 genoemde onroerende zaken.
Niet in geschil zijn de overige correcties ad f 178.464 op de in de aangifte verantwoorde belastbare winst.
20
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag tot één berekend naar een belastbaar bedrag van primair f 741.044, subsidiair f 779.760 en meer subsidiair
f 777.799. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Voor de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

Beoordeling van het geschil

Omkering van de bewijslast
21
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep dient te worden verworpen tenzij blijkt dat de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast) omdat eiseres een administratie heeft gevoerd die, met name wat betreft de (opbrengsten van de) meubelverkopen, niet voldeed aan de eisen die daaraan in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) worden gesteld. Verweerder, op wie in deze de bewijslast rust, heeft ter onderbouwing van dit standpunt onder meer aangevoerd dat eiseres de opbrengsten uit de meubelverkopen niet, althans tot een veel te laag bedrag, in haar administratie heeft verantwoord. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
22
Vaststaat dat eiseres en de compagnon, handelende onder de naam [Fabriek X] , kasten uit het faillissement van een meubelfabriek hebben gekocht en dat eiseres, onder meer als contracterende partij, direct bemoeienis heeft gehad met de afwerking en de verkoop van de kasten. Daarvan uitgaande is eiseres, anders dan zij stelt, naar het oordeel van de rechtbank niet slechts als financier van de werkzaamheden betreffende de afwerking en de verkoop van de kasten opgetreden, maar vonden deze werkzaamheden mede in het kader van de onderneming van eiseres plaats. Uit de vaststaande feiten volgt voorts dat met de verkopen van meubels substantiële opbrengsten zijn behaald. Doordat (het aandeel van eiseres in) deze opbrengsten (nagenoeg) geheel buiten de administratie van eiseres (is) zijn gebleven, voldeed deze administratie niet aan de eisen die daaraan in artikel 52 van de Awr worden gesteld. Derhalve dient de rechtbank op grond van artikel 29 Awr (tekst 1998) het beroep ongegrond te verklaren tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Voor dit oordeel vindt de rechtbank voorts steun in de omstandigheid dat eiseres, naar niet tussen partijen in geschil is, aangifte heeft gedaan van een belastbaar bedrag dat, nog afgezien van de nog tussen partijen in geschil zijnde winstbestanddelen, f 178.464 te laag was, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank meebrengt dat eiseres voor 1998 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
23
De rechtbank merkt nog op dat de omkering en verzwaring van de bewijslast niet geldt met betrekking tot feiten waarvoor de bewijslast ook zonder toepassing van artikel 29 Awr bij eiseres berust.
Met betrekking tot het eerste geschilpunt
24
De rechtbank stelt voorop dat, indien de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, zulks niet inhoudt dat de belastingaanslag naar willekeur mag worden vastgesteld noch dat een naar willekeur vastgestelde belastingaanslag bij de uitspraak op het daartegen gerichte bezwaar mag worden gehandhaafd. De belastingaanslag en de uitspraak op bezwaar moeten berusten op een redelijke schatting van – in dit geval - het belastbare bedrag.
25
Bij een redelijke schatting van het belastbare bedrag dient verweerder rekening te houden met de vaststaande feiten. Vaststaat onder meer dat eiseres en de compagnon onder de naam [Fabriek X] handelden in meubels. De rol van eiseres beperkte zich, naar onder 22 al is overwogen, daarbij niet tot de financiering van de meubelhandel; zij had direct bemoeienis met de afwerking en de verkoop van de kasten. Evenzo had de compagnon directe bemoeienis met de afwerking en de verkoop van de kasten. Onder die omstandigheden ligt het voor de hand ervan uit te gaan dat eiseres en de compagnon ieder voor de helft gerechtigd waren tot de winst die zij tezamen met de handel in de kasten behaalden. Voor de veronderstelling dat zij ter zake een afwijkende afspraak hebben gemaakt, is geen, althans onvoldoende, steun te vinden in de feiten. Dat betekent dat een redelijke schatting van de winst die eiseres met de handel in de kasten heeft behaald is gebaseerd op een toerekening aan eiseres van 50% van de voordelen en 50% van de nadelen, die uit de handel voortvloeiden, onderscheidenlijk daarmee verband hielden.
26
Verweerder is bij zijn schatting van de met de handel in kasten ervan uitgegaan dat er in totaal 403 kasten gereed waren dan wel zijn gemaakt voor de verkoop. Dit aantal dient te worden verminderd in verband met de onder 12 genoemde verkoop van 57 kasten voor € 1. Eiseres heeft haar stelling dat naast deze 57 kasten nog eens 89 kasten onverkocht zijn gebleven, niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond. Gelet op het een en ander dient naar het oordeel van de rechtbank de schatting van het behaalde voordeel te worden gebaseerd op een verkoop van in totaal 346 kasten (403 ingekochte kasten minus 57 voor € 1 overgedragen kasten).
27
Verweerder gebruikt bij zijn schatting van het met de handel in kasten behaalde voordeel een gemiddelde verkoopprijs van f 765 per kast. Deze gemiddelde verkoopprijs acht de rechtbank niet onredelijk. Eiseres heeft niet aangetoond dat de gemiddelde verkoopprijs lager was. De totale verkoopopbrengst komt daarmee op (346 × f 765 =) f 264.690.
28
De aan Fabriek D te betalen verkoopprovisie heeft verweerder gesteld op 4% van de verkoopprijs. Dat is in overeenstemming met hetgeen tussen Fabriek D en [Fabriek X] dienaangaande is afgesproken (zie onder 4). Van feiten waaruit zou volgen dat er een hogere verkoopprovisie is betaald, is niet gebleken. Derhalve dient voor de betaalde verkoopprovisie een bedrag van (4% van f 264.690 =) f 10.588 in aanmerking te worden genomen. Niet in geschil is dat de kasten voor f 50.000 zijn gekocht en dat de indirecte kosten f 70.296 bedroegen. Derhalve dient bij de schatting van de met de handel in kasten behaalde winst een bedrag aan kosten van in totaal (f 10.588 + f 50.000 + f 70.296 =) f 130.884 in aanmerking te worden genomen. .
29
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen bedraagt een redelijke schatting van het met de verkoop van kasten behaalde resultaat f 130.804. Nu niet in geschil is dat aan 1998 van het resultaat 5/8 dient te worden toegerekend, bedraagt het resultaat over 1998 voor eiseres en de compagnon (afgerond) f 81.753. Hiervan is de helft, dus (afgerond) f 40.876, toerekenbaar aan eiseres. Met hetgeen zij heeft aangevoerd heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat het door eiseres in 1998 met de verkoop van de kasten behaalde resultaat minder dan f 40.876 bedroeg.
30
Aangegeven was een verlies ven f 36.755. De correctie van het resultaat dient
dus (f 40.876 + f 36.755 =) f 77.631 te bedragen. Dit is minder dan de correctie die verweerder bij de uitspraak op bezwaar in aanmerking heeft genomen. Derhalve slaagt het beroep in zoverre.
Met betrekking tot het tweede geschilpunt
31
Eiseres heeft aan de onder 2 aangehaalde passage uit het controlerapport 1996 het vertrouwen ontleend dat verweerder de in deze passage akkoord bevonden afschrijving op onroerende zaken van 3% over 80% van de aanschaffingskosten ook voor boekjaren na 1993 (het laatste jaar waarop het controlerapport 1996 betrekking heeft) zou accepteren.
32
Ingevolge artikel 10, eerste lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt de afschrijving van onroerende zaak die, zoals in het onderhavige geval, fungeert als bedrijfsmiddelen gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend. Volgens vaste rechtspraak dient de afschrijving in beginsel per afzonderlijke onroerende zaak te worden bepaald (zie onder meer Hof Amsterdam, 1 september 2004, nr. 02/06979, LJN
:AR2962).
33
In de onder 2 aangehaalde passage uit het controlerapport 1996 heeft verweerder in algemene zin ingestemd met een afschrijving op onroerende zaken van 3% over 80% van de aanschaffingskosten. Deze instemming is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een toezegging waaraan verweerder jegens eiseres is gebonden. Een beperking van de toezegging tot de op 31 december 1993 tot het vermogen van eiseres behorende onroerende zaken valt naar het oordeel van de rechtbank in de passage niet te lezen. De enige beperking in de tijd die verweerder in deze passage aan de toezegging verbindt, ligt besloten in het woord “vooralsnog”. Deze beperking kan redelijkerwijze niet anders worden opgevat dan dat de toezegging geldt tot nader bericht van verweerder. Van een nader bericht van verweerder over de afschrijving op onroerende zaken is, gelet op de vaststaande feiten, in elk geval tot en met de oplegging van de primitieve aanslag op 10 november 2001 geen sprake. Gelet op het vorenstaande is verweerder in elk geval tot en met het boekjaar 2001 gehouden zijn toezegging over de afschrijving op onroerende zaken gestand te doen.
34
Gelet op het voorgaande is het gelijk met betrekking tot het tweede geschilpunt aan eiseres.
Berekening van het belastbare bedrag
35
De rechtbank heeft het belastbare bedrag op grond van het bovenstaande als volgt vastgesteld. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 562.580. Daarbij dient te worden opgeteld het bedrag aan correcties dat niet in geschil was, te weten f 178.464 en de correctie op het resultaat uit de meubelverkopen ten bedrage van f 77.631. Aldus resulteert een belastbaar bedrag van f 818.675.
Slotsom
35
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient te worden beslist zoals onder II is vermeld.

Proceskosten

36
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).