ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0023

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/43837
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
  • R.A. Debets
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling wegens schending van vertrouwelijkheid tijdens contact met raadsman

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Ghanese nationaliteit is. Eiser was op 19 november 2010 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens een telefoongesprek met zijn raadsman op 27 december 2010 was een wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee aanwezig, die het gesprek op speaker had gezet. Dit leidde tot de schending van artikel 104 van de Vreemdelingenwet, dat het recht op vertrouwelijk contact met een raadsman waarborgt. De rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging, gezien de aard van de geschonden norm. De rechtbank concludeerde dat de bewaring van eiser onrechtmatig was vanaf 27 december 2010 tot de opheffing op 3 januari 2011, en kende eiser een schadevergoeding toe van € 560,= voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,=.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 10 / 43837
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser], volgens zijn verklaring geboren op [geboortedatum] en van Ghanese nationaliteit, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 19 november 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 22 december 2010 is namens eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
1.3. Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder op 24 december 2010 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 28 december 2010.
1.4. De rechtbank heeft op 29 december 2010 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven.
1.5. Verweerder is op 3 januari 2011 overgegaan tot opheffing van de bewaring.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2011, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.F. Verhaegh.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
2.2. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen.
2.3. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
2.3. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4. Namens eiser is aangevoerd dat hij op 27 december 2010 telefonisch contact heeft gehad met zijn raadsman terwijl wachtmeester De Groot van de Koninklijke Marechaussee daarbij in dezelfde kamer aanwezig was. De wachtmeester heeft geweigerd om op verzoek van de raadsman van eiser de kamer te verlaten en heeft het gesprek op de speaker gezet zodat hij het gesprek tussen eiser en diens raadsman volledig heeft kunnen volgen. Eiser is van mening dat de bewaring op grond hiervan vanaf 27 december 2010 onrechtmatig moet worden geacht omdat verweerder op deze datum blijkens de hiervoor geschetste gang van zaken in strijd heeft gehandeld met het in artikel 104 van de Vw 2000 gegarandeerde recht op confidentieel contact tussen de vreemdeling en diens raadsman.
2.5. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat op
7 december 2010 een vlucht met escorts is aangevraagd. Op 9 december 2010 heeft verweerder de vluchtgegevens ontvangen. De uitzetting van eiser was gepland op
27 december 2010. De vlucht heeft geen doorgang gevonden. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat er op 28 december 2010 een nieuwe vlucht is aangevraagd en op
29 december 2010 een vluchtbevestiging is ontvangen voor een vlucht op 3 januari 2011. Eiser is op 3 januari 2011 onder begeleiding van drie escortes uitgezet naar Accra.
2.6. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat de bewaring reeds met ingang van 27 december 2010, vanwege de door hem geschetste gang van zaken tijdens het gesprek tussen hem en zijn raadsman, onrechtmatig is wegens schending van artikel 104 van de Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt. Het recht om alleen met de raadsman te spreken zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, vindt blijkens artikel 104 van de Vw 2000 plaats onder het vereiste toezicht en met in achtneming van ingevolge de in de Vw 2000 gestelde regelen met betrekking tot het voor de ruimte of plaats, waar de vreemdeling zich bevindt, geldende regime. Verweerder heeft de door eiser tijdens het betreffende gesprek geschetste gang van zaken niet betwist. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting erkend dat er geen reden was om het gesprek op de speaker te zetten en dat hiermee artikel 104 van de Vw 2000 is geschonden. Verweerder heeft zich echter vervolgens op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling of de bewaring vanwege de geschetste gang van zaken onrechtmatig moet worden geacht, ruimte is voor een belangenafweging, welke belangenafweging gelet op de omstandigheid dat eiser ongewenst is verklaard en tot twee keer toe de uitzetting heeft gefrustreerd, in het voordeel van verweerder dient uit te vallen.
2.7. Niet in geschil is en ook de rechtbank is van oordeel dat in ieder geval door het gesprek op speaker te plaatsen, waarvoor zoals door verweerder is erkend geen enkele gerechtvaardigde grond bestond, artikel 104 van de Vw 2000 geschonden is. Anders dan verweerder heeft betoogd is de rechtbank echter van oordeel dat gelet op de aard van de geschonden norm voor de door verweerder voorgestane belangenafweging geen ruimte meer is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de bewaring reeds met ingang van 27 december 2010 onrechtmatig moet worden geacht wegens strijd met artikel 104 van de Vw 2000.
2.8. De rechtbank acht termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen. Eiser komt (in beginsel) over de periode van 27 december 2010 tot 3 januari 2011 (7 dagen) schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 80,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 7 x € 80,= is € 560,=.
2.9. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 874,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- waarde per punt € 437,=;
- wegingsfactor 1.
2.10. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.11. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 560,=;
bepaalt dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,=, te vergoeden aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen in tegenwoordigheid van mr. R.A. Debets als griffier en uitgesproken in het openbaar op
6 januari 2011.
w.g. mr. R.A. Debets
griffier w.g. mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
EUR 560,= (ZEGGE; VIJFHONDERDZESTIG)
Aldus gedaan op 6 januari 2011 door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen.
Afschrift verzonden: 6 januari 2011
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.