ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0350

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 14675
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij verblijfsvergunning voor vreemdelingen met militaire dienstplicht in Rusland

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een meerderjarige Russische vreemdeling, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf conform de beschikking van de Staatssecretaris. Eiser stelde dat er nieuwe feiten waren die de minister zouden moeten doen besluiten om het mvv-vereiste niet meer aan hem tegen te werpen. Hij voerde aan dat hij inmiddels meerderjarig was en bij terugkeer naar Rusland zijn militaire dienstplicht moest vervullen, en dat hij verregaande integratie in Nederland had doorgemaakt.

De rechtbank overwoog dat de meerderjarigheid en de militaire dienstplicht nieuwe omstandigheden waren, maar dat deze niet voldoende waren om de aanvraag te honoreren. De rechtbank volgde de redenering van de minister dat het langdurige verblijf van eiser in Nederland en zijn integratie niet automatisch recht gaven op een verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste op basis van de hardheidsclausule, omdat hij niet in een andere situatie verkeerde dan andere meerderjarige vreemdelingen van dezelfde nationaliteit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de minister terecht had geweigerd de verblijfsvergunning te verlenen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 10 / 14675
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiser], eiser,
gemachtigde mr. L.F. Portier, advocaat te Eindhoven,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Minister voor Immigratie en Asiel.
1.2. Bij faxbericht van 20 april 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 maart 2010. Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van
9 maart 2010, gericht tegen het primaire besluit van verweerder van 12 februari 2010, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, met als doel ‘verblijf conform beschikking Staatssecretaris (thans Minister)’, te verlenen. Bij schrijven van 6 mei 2010 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
1.3. Voorts heeft eiser bij verzoekschrift van 9 maart 2010 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist. Bij brief van 20 april 2010 heeft eiser het petitum van het verzoekschrift gewijzigd, in die zin dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank wordt verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op het beroep is beslist.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. De ingezonden stukken zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.5. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
25 november 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.P.A. van Laarhoven.
1.6. Voormeld verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (geregistreerd onder procedurenummer AWB 10 / 8835) is op 25 november 2010 eveneens op een zitting behandeld.
2. Overwegingen
2.1. Eiser, geboren op 4 mei 1989 en in het bezit van de Russische nationaliteit, is op
29 oktober 2001 op 12-jarige leeftijd Nederland ingereisd. Eiser is asielrechtelijk uitgeprocedeerd. Op 23 december 2009 heeft eiser de aanvraag als omschreven in rubriek 1.2 ingediend. In een begeleidend schrijven van 24 december 2009, heeft eiser verzocht om toepassing van de zogeheten hardheidsclausule ex artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) in verband met het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv).
2.2. Bij besluit van 12 februari 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2.3. Eiser heeft tegen dit besluit op 9 maart 2010 bezwaar gemaakt.
2.4. In hetgeen eiser in zijn bezwaar naar voren heeft gebracht, heeft verweerder geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. Daarbij heeft verweerder zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt dat de aanvraag niet kan worden ingewilligd aangezien eiser niet beschikt over een geldig mvv, gehandhaafd. Bovendien heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser niet op grond van de hardheidsclausule kan worden vrijgesteld van het mvv vereiste.
2.5. Ter beoordeling staat of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2.6. De rechtbank ziet zich, alvorens tot de beoordeling te kunnen overgaan, eerst ambtshalve voor de beantwoording van de vraag gesteld of er bij de onderhavige aanvraag sprake is van een herhaalde aanvraag, waarop het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb van toepassing is. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
2.7. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer blijkende uit een uitspraak van 6 maart 2008 (LJN: BC7124,) vloeit voort dat - indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen - door het instellen van beroep tegen het laatste besluit, niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd dan wel uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is
gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. De rechtbank dient deze toets ambtshalve uit te voeren.
2.8. Namens eiser is reeds eerder op 22 december 2006 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, met als doel ‘verblijf conform beschikking Minister)’ ingediend. Bij besluit van
20 april 2007 heeft verweerder de namens eiser ingediende aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 18 december 2007, heeft de rechtbank het door eiser op 16 mei 2007 ingediende beroep, ongegrond verklaard. Aangezien er sprake is van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning onder dezelfde beperking als de onderhavige aanvraag, is de rechtbank van oordeel dat het besluit van
20 april 2007 van gelijke strekking is als het besluit van 29 maart 2010.
2.9. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd dan wel uit het aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.10. Desgevraagd heeft eiser ter zitting gesteld dat er sprake is van twee nieuwe feiten dan wel omstandigheden sinds het besluit van 20 april 2007, op grond waarvan in eisers optiek verweerder het mvv-vereiste niet (meer) aan hem kan tegenwerpen en die dienen te leiden tot inwilliging van de gevraagde vergunning. Ten eerste heeft eiser aangevoerd dat hij inmiddels meerderjarig is en dientengevolge wanneer hij terugkeert naar Rusland, eerst zijn militaire dienstplicht moet vervullen. Gelet op de lange tijd die daarmee gemoeid gaat, is eiser van mening dat niet van hem gevraagd kan worden dat hij een mvv-aanvraag indient in zijn land van herkomst. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er sinds de vorige aanvraag sprake is van verdergaande integratie. Eiser heeft inmiddels zijn middelbare school afgerond en heeft geen enkele band meer met Rusland.
2.11. De rechtbank is van oordeel dat de meerderjarigheid van eiser en de vanwege die meerderjarigheid te vervullen dienstplicht een nieuwe omstandigheid is evenals de afronding van diens middelbare school. Nu eiser pas na het besluit van 20 april 2007 meerderjarig is geworden en zijn school heeft afgerond, had eiser deze omstandigheden niet tijdens zijn eerdere asielprocedures naar voren kunnen brengen.
2.12. De vraag is vervolgens of de nieuw gebleken feiten dan wel de veranderde omstandigheden en/of het tijdsverloop sedert de vorige aanvraag, verweerder tot het verlenen van de gevraagde vergunning had dienen te brengen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.13. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien:
a. internationale verplichtingen daartoe nopen;
b. met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, of
c. klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.14. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
2.15. De verblijfsdoelen waarmee deze beperkingen verband houden worden genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Ingevolge artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000, kan verweerder de verblijfsvergunning regulier verlenen onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000.
2.16. In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is bepaald dat een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Een aantal categorieën vreemdelingen is evenwel vrijgesteld van het mvv vereiste. Deze categorieën worden genoemd in artikel 17 van de Vw 2000 en in artikel 3.71 van het Vb 2000, zijnde een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Verder kan verweerder op grond van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 in een individueel geval besluiten het mvv vereiste buiten toepassing te laten indien de toepassing van dit vereiste naar het oordeel van verweerder zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, de zogeheten hardheidsclausule.
2.17. Niet in geschil is vervolgens dat eiser geen geldige mvv heeft overgelegd. Verder is niet in geschil dat eiser niet behoort tot één van de van het mvv vereiste vrijgestelde categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 17 van de Vw 2000 en in artikel 3.71, eerste tot en met derde lid, van het Vb 2000. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of verweerder in het geval van eiser op grond van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 het mvv vereiste buiten toepassing had dienen te laten. De rechtbank ziet tevens aanleiding te overwegen dat, gelet op de gevraagde verblijfsvergunning regulier “conform beschikking Minister” toetsing van de vraag of het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule kan worden tegengeworpen in feite tevens de toetsing behelst of eiser de gevraagde verblijfsvergunning voor dat doel kan worden verleend. Als die vraag met ja wordt verleend, wordt het mvv-vereiste door verweerder niet tegengeworpen en als het antwoord nee is, is er ook geen reden om de hardheidsclausule van toepassing te achten.
De rechtbank overweegt vervolgens het volgende.
2.18. Ter zake van eisers beroep op de omstandigheid dat hij reeds vele jaren in Nederland verblijft, zijn middelbare school hier heeft afgerond, alhier geheel is geïntegreerd en geen enkele band meer heeft met Rusland, overweegt de rechtbank in navolging van verweerder dat eiser weliswaar langdurig in Nederland heeft verbleven, maar dat de verblijfsrechtelijke procedures die eiser heeft doorlopen niet hebben geleid tot verlening van een verblijfsvergunning aan eiser. Het verblijf van eiser in Nederland dient derhalve grotendeels als niet rechtmatig te worden beschouwd.
Dat eiser ervoor heeft gekozen desondanks in Nederland te verblijven en ten gevolge van dat verblijf alhier geïntegreerd is geraakt en geen band met zijn vaderland heeft kunnen opbouwen, komt dan ook geheel voor rekening en risico van eiser. Voormeld langdurig verblijf en de gestelde integratie zijn ook reeds eerder beoordeeld en het enkele tijdsverloop sedert 2007 geeft geen reden thans tot een ander oordeel te komen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser, die inmiddels sedert het vorige besluit meerderjarig is geworden, in staat moet worden geacht terug te kunnen keren naar Rusland en zich daar ook te kunnen handhaven.
2.19. In eisers grond dat wanneer hij terugkeert naar Rusland, hij eerst zijn militaire dienstplicht zou moeten vervullen, waarmee een te lange tijd is gemoeid, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank evenmin reden hoeven zien om daarin aanleiding te zien eiser in aanmerking te brengen voor de gevraagde verblijfsvergunning en mitsdien toepassing te geven aan de hardheidsclausule ex artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000.
Weliswaar is de vraag of eiser in aanmerking komt voor vrijstelling en de vraag of hem de gevraagde verblijfsvergunning kan worden verleend strikt gezien niet dezelfde vraag. Gelet op de aard van de gevraagde verblijfsvergunning ziet de rechtbank echter aanleiding bij haar beoordeling wel te betrekken of eiser de gevraagde verblijfsvergunning verleend zou kunnen worden vanwege de omstandigheid dat hij na terugkeer gedurende langere tijd in militaire dienst zou moeten. Nu dat niet het geval is - eiser verkeert wat dat betreft immers niet in een andere situatie dan andere meerderjarige vreemdelingen met dezelfde nationaliteit - zou het onlogisch zijn om hem vanwege de met die dienstplicht gemoeide tijd wel vrijstelling van het mvv-vereiste te verlenen.
2.20. Het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van de door eiser aangevoerde feiten en/of omstandigheden geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule ex artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000. Het beroep van eiser dient derhalve voor ongegrond te worden gehouden.
2.21. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
2.22. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2011.
w.g. mr. R.P. van der Pijl,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 4 januari 2011
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.