Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verzoeker heeft - samengevat - het volgende aangevoerd. Op 10 december 2010 is verzoeker per schip in Nederland aangekomen alwaar hem op diezelfde dag de toegang tot Nederland is geweigerd. Verzoeker heeft op 17 december 2010, via het raam, het schip verlaten en is op 21 december 2010 door de Regiopolitie Kennemerland aangetroffen in Velzen Zuid, alwaar hem op die datum opnieuw de toegang is geweigerd. Op dat moment kon hem echter niet meer de toegang geweigerd worden, aangezien verzoeker zich toen al toegang tot Nederland had verschaft. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de toegangsweigering van 10 december 2010 is blijven gelden, heeft verzoeker sinds 17 december 2010 toegang verkregen en kon hem op 21 december 2010 niet de toegang worden geweigerd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3 Verzoeker is op 10 december 2010 per schip ([naam]) komende uit Ghana als verstekeling aangekomen in Nederland. Aan hem is op diezelfde datum de toegang tot Nederland geweigerd krachtens artikel 13 juncto artikel 5 van de SGC omdat hij:
- niet in het bezit is van een of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
- niet in het bezit is van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning;
- niet in het bezit is van toereikende bestaansmiddelen voor de duur en de vorm van het verblijf, of voor terugkeer naar het land van herkomst of doorreis.
2.4 Gelet op het vorenstaande voldeed verzoeker bij aankomst hier te lande niet aan alle in artikel 5, eerste lid SGC vermelde toegangsvoorwaarden en kon verweerder hem op grond van artikel 13 SGC de toegang tot het Schengengrondgebied weigeren.
2.5 Nu het besluit tot toegangsweigering van 10 december 2010 in administratief beroep naar alle waarschijnlijkheid in stand zal blijven, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
2.6 Verzoeker verbleef na zijn toegangsweigering op het schip de “[naam]”. Op 17 december 2010 is verzoeker echter van boord gegaan en even daarna in de buurt van het schip door de politie uit het water gehaald. In verband met onderkoelingsverschijnselen is verzoeker vervolgens per ambulance naar de spoedeisende hulp in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam gebracht. Toen een politiepatrouille enige uren daarna ter plaatse kwam bleek verzoeker per taxi met onbekende bestemming te zijn vertrokken. Vervolgens is verzoeker op 21 december 2010 door Regiopolitie Velzen aangetroffen in Velzen Zuid. Op diezelfde datum is verzoeker overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee en is hem opnieuw de toegang geweigerd.
2.7 Uit voorgaande feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verweerder na het nemen van het besluit tot toegangsweigering van 10 december 2010 ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat hij het door de toegangsweigering beschermde belang van grensbewaking heeft prijsgegeven. Derhalve is de voorzieningenrechter van oordeel dat vanaf de toegangsweigering van 10 december 2010 aan verzoeker de toegang tot Nederland geweigerd is gebleven.
2.8 Op 21 december 2010 is aan verzoeker opnieuw de toegang tot Nederland geweigerd, op basis van dezelfde weigeringsgronden als de toegangsweigering van 10 december 2010. Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aan verzoeker op grond van de toegangsweigering van 10 december 2010 de toegang nog immer was geweigerd, voegt de toegangsweigering van 21 december 2010 niets toe.
2.9 Onder deze omstandigheden is er evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening hangende administratief beroep tegen de toegangsweigering van 21 december 2010. Dit verzoek zal eveneens worden afgewezen.
2.10 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
Ten aanzien van het beroep ex artikel 6 Vw
2.11 Allereerst overweegt de rechtbank dat zij de aan verzoeker opgelegde maatregel, ondanks dat in de plaatsingsbeschikking van 21 december 2010 is vermeld dat aan verzoeker op grond van artikel 6, eerste lid, Vw (vrijheidsbeperkende maatregel) de verplichting is opgelegd zich op te houden in Aanmeldcentrum Schiphol-Oost, aanmerkt als een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. Daartoe is redengevend dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat het AC-Schiphol een plaats of ruimte is die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek in de zin van artikel 6, tweede lid, Vw. Voorts gaat ook de beroepsclausule onder deze maatregel er vanuit dat sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel.
2.12 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
2.13 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.14 Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd omtrent de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel houdt verband met hetgeen is aangevoerd tegen de toegangsweigering. Gelet op hetgeen hiervoor in het kader van de verzoeken om voorlopige voorziening is overwogen moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat aan verzoeker rechtmatig de toegang is geweigerd en geweigerd is gebleven. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de oplegging en voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is.
2.15 Voor het overige is gesteld noch gebleken dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel dat de voortduring daarvan bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.16 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.17 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.