Beoordeling van het beroep
2.4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reispapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.5. Niet in geschil is dat eiser ter staving van zijn aanvraag geen reispapieren heeft overgelegd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit aan eiser is toe te rekenen. In de lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 8 oktober 2002, 200204720/1 kan het feit dat eiser afhankelijk was van een reisagent niet afdoen aan eisers eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van zijn reis- en asielrelaas.
Het is, volgens vaste jurisprudentie van de ABRS (onder meer 26 augustus 2003, 200303048/1), aan de vreemdeling om zijn nationaliteit en identiteit jegens verweerder aannemelijk te maken.
2.6. In het licht van het voorgaande dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, het relaas niet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.7. Verweerder heeft deze positieve overtuigingskracht niet aangenomen omdat eiser zijn clanafkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser zou meer moeten weten van zijn stam, de Madhibaan, dan enkel de beroepen waarin stamleden plegen te werken. Het feit dat eiser geen tradities, gewoonten of andere kenmerken kan noemen die kenmerkend zijn voor deze stam rekent verweerder eiser aan.
2.8. De rechtbank merkt echter op dat de problemen in verband met zijn clanafkomst niet de aanleiding zijn geweest voor eisers vertrek. De aanleiding was, blijkens eisers asielrelaas, dat leden van de Al Shabaab hem sommeerden om te stoppen met kapperswerkzaamheden voor Ethiopische soldaten en dat eiser weigerde om in opdracht van de Al Shabaab spullen naar een kazerne te brengen. Deze problemen hadden dus niet te maken met zijn clanafkomst, maar met zijn werkzaamheden. Hetgeen eiser heeft verklaard over de clan Madjibaan zijn dan ook geen verklaringen op het niveau van de relevante bijzonderheden van zijn relaas. Kern van eisers asielrelaas was niet de clan waartoe eiser zegt te behoren, maar de druk van de kant van de Al Shabaab. Verweerder heeft dan ook ten onrechte op basis van de verklaringen van eiser over zijn clanafkomst geconcludeerd dat het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht heeft. Het bestreden besluit is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
2.9. Daarnaast merkt de rechtbank op dat verweerder niet heeft aangegeven welke voor de Madhibaan kenmerkende zaken eiser heeft verzuimd te vermelden. Verweerder heeft niet aangegeven welke tradities, gewoonten of andere kenmerken van de Madhibaan zo kenmerkend zijn dat eiser daarover had moeten kunnen verklaren. Voorts wordt de verklaring van eiser dat zijn gebrek aan kennis van de clan voor de jongere generatie in Somalië niet ongebruikelijk is, ondersteund door hetgeen in het algemeen ambtsbericht van september 2010 over Somalië wordt vermeld. Ook volgens het ambtsbericht (p 33) zijn oude tradities aan verandering onderhevig als gevolg van verstedelijking en oorlogsgeweld. In de steden zijn andere netwerken met leden van verschillende clans van belang geworden naast de eigen clan, zoals school- en beroepsgenoten, zakenpartners en religieuze ideologie. Traditionele clansystemen zijn onder druk komen te staan en de invloed van clanoudsten is op veel plaatsen verminderd of zelfs verdwenen, aldus het ambtsbericht. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank evenmin deugdelijk gemotiveerd waarom eiser te weinig heeft verklaard over de clan waartoe hij stelt te behoren.
2.10. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 15c van de Definitierichtlijn, overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming als bedoeld in dit artikel, nu vaststaat dat eiser niet uit Mogadishu komt en alleen voor Mogadishu wordt aangenomen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. Eiser heeft daartegen ingebracht dat de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Afgooye, dat dichtbij Mogadishu ligt, ook bijzonder slecht is. Ter ondersteuning van deze stelling heeft hij zich onder meer beroepen op informatie van de UK Home Office in een Fact finding Mission rapport van oktober 2010 en op informatie van de UNHCR over de situatie van ontheemden sinds september 2010. Uit het eerstgenoemde rapport blijkt dat vanaf september 2010 gevechten hebben plaatsgevonden tussen Al Shabaab en Hizbul Islam over controle over de Afgooye corridor, waarbij de corridor zelf in handen is van de Hizbul Islam, maar de Al Shabaab de toegang van de corridor in handen zou hebben. Uit het rapport van de UNHCR en met name de bijlage met de titel “Monthly Population Movement Analysis” van september 2010 van OCHA UN blijkt dat in het district Afghooye in september 2010 een aantal van 1030 ontheemden het gebied heeft verlaten, waarmee Afghooye het district was met de meeste vertrekkende ontheemden.
Gelet op deze door eiser ingebrachte informatie heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom in Afghooye geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. Een verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 9 september 2010 (LJN:BN6722) acht de rechtbank onvoldoende, omdat de informatie waarop eiser zich beroept recenter is en niet in de uitspraak van de AbRS is betrokken.
2.11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan een beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
2.12. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing