ECLI:NL:RBSGR:2011:BP1376

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
371420 - HA ZA 10-2536
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en bevoegdheidsincident tussen ING Bank N.V. en [A] Fruit B.V.

In deze zaak vorderden ING Bank N.V. en ING Commercial Finance B.V. (hierna: ING c.s.) betaling van verschillende bedragen van [A] Fruit B.V. en de borgstellers [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De vorderingen waren gebaseerd op een kredietovereenkomst en borgstellingen die waren afgesloten in het kader van de kredietverlening aan [A] Fruit en QDF Northern Europe B.V. (hierna: QDF). ING had in maart 2008 een rekening-courant krediet verstrekt aan [A] Fruit en QDF, dat in mei 2009 was verhoogd. De borgstelling door [gedaagde sub 1] was tot een bedrag van € 100.000,- en door [gedaagde sub 2] tot € 250.000,-. ING c.s. vorderden onder andere betaling van € 899.206,- van [A] Fruit, € 50.000,- van [gedaagde sub 1] en € 250.000,- van [gedaagde sub 2].

De rechtbank diende zich ook uit te spreken over de bevoegdheid in het incident, waarbij [A] Fruit en [gedaagde sub 1] zich beriepen op relatieve onbevoegdheid van de Haagse rechtbank. Zij stelden dat er niet voldaan was aan de vereisten van voldoende samenhang tussen de vorderingen. De rechtbank oordeelde echter dat alle vorderingen betrekking hadden op hetzelfde feitencomplex en dat er voldoende samenhang was om de zaak gezamenlijk te behandelen. De rechtbank wees de vordering tot onbevoegdheid af en veroordeelde [A] Fruit en [gedaagde sub 1] hoofdelijk in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 5 januari 2011 door mr. H. Wien.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 371420 / HA ZA 10-2536
Vonnis in het bevoegdheidsincident van 5 januari 2011
in de zaak van
1.de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ING COMMERCIAL FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. E.C. Netten te Amsterdam,
tegen
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] FRUIT B.V.,
statutair gevestigd Capelle aan den IJssel, kantoorhoudende te Ridderkerk,
2.[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
3.[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
sub 1 en 2 eisers in het incident,
advocaat mr. Q.J. van Riet te Venlo.
Eiseressen in de hoofdzaak/verweersters in het incident zullen hierna gezamenlijk ING c.s. en afzonderlijk ING en ICF genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak/(sub 1 en 2) eisers in het incident zullen hierna gezamenlijk [A] Fruit c.s. en afzonderlijk [A] Fruit, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de twee exploten van de dagvaarding van 5 juli 2010, met 35 producties;
- de conclusie incidentele vordering exceptie van onbevoegdheid tevens akte namens gedaagde sub 3;
- de conclusie van antwoord in het incident betreffende exceptie van relatieve onbevoegdheid.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2.Het geschil
in de hoofdzaak
2.1.ING c.s. vorderen - kort samengevat - dat de rechtbank:
a)[A] Fruit veroordeelt tot betaling aan ING van € 899.206,- met wettelijke rente;
b) [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling aan ING van € 50.000,-, met wettelijke rente, alsmede tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat;
c)[gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling aan ING van € 250.000,-, met wettelijke rente;
d)[gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling aan ICF € 1.245.937,-, met wettelijke rente;
e)[gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling aan ICF van € 50.000,-, met wettelijke rente, met dien verstande dat hij niet langer tot betaling gehouden zal zijn indien hij geheel heeft voldaan aan de onder d) bedoelde veroordeling;
f)[A] Fruit, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
2.2.Aan deze vorderingen leggen ING c.s. - samengevat - het volgende ten grondslag.
2.2.1.ING heeft in maart 2008 aan [A] Fruit en QDF Northern Europe B.V. (hierna: QDF) een rekening-courant krediet verstrekt. Dit krediet is per mei 2009 verhoogd naar
€ 1.250.000,-. Op 21 maart 2008 heeft [gedaagde sub 1] zich borg gesteld tot € 100.000,- (te vermeerderen met rente en kosten) voor al hetgeen [A] Fruit en QDF aan ING en ICF schuldig zullen zijn. Op 31 maart 2008 heeft QDF met ICF een bevoorschottings- en dienstverleningsovereenkomst gesloten, op grond waarvan de vorderingen van QDF op haar debiteuren werden bevoorschot door en verpand aan ICF. Op dezelfde datum is er tussen ING en ICF enerzijds en QDF anderzijds een zogenaamd wederzijds zekerheden-arrangement overeengekomen, op grond waarvan de zekerheidsposities van ING en ICF met betrekking tot hun beider financieringen aan [A] Fruit respectievelijk QDF direct met elkaar werden verbonden. Bij het aangaan van alle hiervoor genoemde overeenkomsten is namens [A] Fruit en QDF steeds hun enig bestuurder [gedaagde sub 1] opgetreden. Op 28 mei 2009 heeft [gedaagde sub 2] zich borg gesteld tot een bedrag van € 250.000,- (te vermeerderen met rente en kosten) voor de voldoening van al hetgeen QDF en [A] Fruit aan ING schuldig zullen zijn.
2.2.2.Onlangs is ING en ICF gebleken dat een groot aantal van de door QDF aan ICF aangeboden facturen valselijk zijn opgemaakt, althans betrekking hebben op niet bestaande vorderingen. Op grond daarvan heeft ING de aan [A] Fruit en QDF verleende kredietfaciliteit opgezegd en de gehele schuld van € 899.206,- opgeëist. [A] Fruit en QDF zijn in gebreke gebleven met de betaling van dit bedrag en de daarover verschuldigde rente. Aangezien QDF inmiddels in staat van faillissement is verklaard, is vordering a) uitsluitend ingesteld tegen [A] Fruit. ING heeft voorts een vordering op [gedaagde sub 1] (vordering b) uit hoofde van borgtocht (van € 50.000,-) alsmede uit hoofde van onrechtmatige daad. [gedaagde sub 1] heeft de onjuiste facturen aan ICF aangeboden en heeft daarmee zowel jegens ICF (vordering d) als jegens ING (vordering b, slot) onrechtmatig gehandeld. Daarnaast heeft ICF een vordering op [gedaagde sub 1] uit hoofde van borgtocht (vordering e). Tot slot heeft ING nog een vordering op [gedaagde sub 2] uit hoofde van borgtocht (vordering c). De rechtbank is gelet op artikel 99 juncto artikel 107 Rv bevoegd om van deze zaak kennis te nemen nu [gedaagde sub 2] in Den Haag woont.
in het incident
2.5.[A] Fruit en [gedaagde sub 1] beroepen zich op de relatieve onbevoegdheid van de Haagse rechtbank en voeren hiertoe - samengevat - aan dat niet is voldaan het vereiste van voldoende samenhang als bedoeld in 107 Rv tussen de vordering van ING tegen [gedaagde sub 2] enerzijds en de vorderingen van ING en ICF tegen [A] Fruit en [gedaagde sub 1] anderzijds. Daarom dient de zaak voor zover gevoerd tussen ING c.s. enerzijds en [A] Fruit en [gedaagde sub 1] anderzijds te worden verwezen naar de rechtbank Rotterdam. Bij dit betoog heeft [gedaagde sub 2] zich bij akte aangesloten.
2.6.ING c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.De beoordeling in het incident
3.1.Vast staat dat de Haagse rechtbank met betrekking tot de vordering van ING tegen [gedaagde sub 2] bevoegd is op grond van de hoofdregel van artikel 99 Rv.
3.2.De rechtbank stelt verder vast dat alle vorderingen van ING c.s. betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex, namelijk de kredietverlening door ING c.s. aan [A] Fruit en QDF en de in dat kader door [gedaagde sub 1] aan ING c.s. en [gedaagde sub 2] aan ING verleende persoonlijke zekerheden. Daarnaast is - in het bijzonder gelet op het wederzijds zekerheden-arrangement - bij alle vorderingen van beslissende betekenis of QDF onjuiste facturen aan ICF heeft aangeboden. Reeds gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zodanige samenhang, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling van de vordering van ING tegen [gedaagde sub 2] enerzijds en de vorderingen van ING en ICF tegen [A] Fruit en [gedaagde sub 1] anderzijds rechtvaardigen. Dit brengt mee dat de rechtbank niet van beslissende betekenis acht dat de vorderingen van ING c.s. jegens [A] Fruit c.s. op (deels) verschillende rechtsgronden berusten.
3.2.De rechtbank komt tot de slotsom dat zij met betrekking tot de vorderingen van ING c.s. tegen [A] Fruit en [gedaagde sub 1] aan artikel 107 Rv bevoegdheid kan ontlenen.
3.3.Bij deze uitkomst past dat, zoals ING c.s. hebben gevorderd, [A] Fruit en [gedaagde sub 1] hoofdelijk in de proceskosten zullen worden veroordeeld.
4.De beslissing
in het bevoegdheidsincident:
4.1.wijst de vordering af;
4.2.veroordeelt [A] Fruit en [gedaagde sub 1] hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van ING c.s. begroot op € 452,-;
4.3.verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.verwijst de zaak naar de rol van 16 februari 2011 voor conclusie van antwoord;
4.5.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.