2.7.Op basis van de bij de akte van 22 september 2010 overgelegde stukken en op basis van de overige processtukken komt de rechtbank tot de conclusie dat [eiseres] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De afgelegde verklaringen en de overgelegde factuur rechtvaardigen weliswaar de conclusie dat ACE B.V. werkzaamheden heeft verricht op het perceel, maar uit alle processtukken blijkt onvoldoende dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. de activiteiten, bestaande uit het repareren van vuilcontainers, na 23 december 2008 niet meer op het perceel hebben verricht. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
(i) In het rapport van de Unit Inspectie Afdeling Stadsbeheer van de Gemeente staat vermeld dat ook na 23 december 2008 op het perceel reparatiewerkzaamheden aan containers hebben plaatsgevonden. [eiseres] heeft, bij monde van [eiseres], tijdens de comparitie van partijen van 29 juni 2010 de waarnemingen van de Gemeente erkend. Hieruit volgt dat tussen partijen vaststaat dat zowel voor als na 23 december 2008 op het perceel reparaties aan (vuil)containers hebben plaatsgevonden;
(ii) De werkzaamheden van ACE B.V. bestonden, volgens de overgelegde verklaringen, uit het renoveren en bouwen van perscontainers (hydraulica) en het verrichten van servicewerkzaamheden. Uit de overgelegde verklaringen maakt de rechtbank tevens op dat dit andere werkzaamheden zijn dan die van Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. De rechtbank verwijst hiervoor naar de verklaring van de heer [A]:
"Deze werkzaamheden had ik vroeger bij Lasbedrijf Alphen B.V. niet.
Lasbedrijf Alphen B.V. was meer het repareren van containers. De werkzaamheden van ACE Service is meer geënt op hydrolysche en elektrische apparaten."
En naar de verklaring van de heer [C]:
"Hierbij verklaar ik, dat Lasbedrijf Alphen B.V. bij ons op het perceel [A-straat] 67, (direct gelegen naast [A-straat] 65b) een bedrijfshal huurt voor het uitvoeren van container reparatie werkzaamheden.
(...)
De werkzaamheden die door ACE Service B.V. werden uitgevoerd, waren het renoveren en bouwen van perscontainers (hydrauliek) en het verrichten van service werkzaamheden op locatie."
In de brief van 15 juni 2010 van de zijde van [eiseres] aan de rechtbank bevestigt ook [eiseres] dat ACE B.V. andere activiteiten uitoefent dan Lasbedrijf Alphen B.V. De rechtbank gaat voorbij aan de overige verklaringen in deze brief als zou ACE B.V. en niet Lasbedrijf Alphen B.V. reparaties aan vuilcontainers uitvoeren. De last onder dwangsom van de Gemeente is immers gericht op het beëindigen van de reparatiewerkzaamheden aan vuilcontainers en [eiseres] heeft nooit gesteld dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. deze werkzaamheden niet hebben uitgevoerd. De rechtbank gaat tevens voorbij aan de verklaring van de heer [E], nu daaruit niet blijkt op welke periode zijn verklaring betrekking heeft. Gelet op dit een en ander staat voor de rechtbank vast dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. de reparatiewerkzaamheden aan vuilcontainers uitvoerden en dat ACE B.V. andere werkzaamheden verrichtte.
(iii) Uit de overgelegde factuur blijkt dat Lasbedrijf Alphen B.V. inventaris heeft overgedragen aan ACE B.V. De factuur dateert van 31 december 2008 en is betaald op 5 januari 2009. Uit dit enkele stuk volgt echter niet dat Lasbedrijf Alphen B.V. al haar activiteiten aan ACE B.V. heeft overgedragen, en al helemaal niet dat dit vóór 24 december 2008 is gebeurd. Zo zijn geen facturen overgelegd of brieven aan klanten waaruit deze overdracht blijkt, noch is hierover door [eiseres] dan wel door [eiseres] een verklaring afgelegd. Uit de stukken blijkt niet wat er met de activiteiten van Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. is gebeurd na 23 december 2008. Zonder nadere toelichting, die [eiseres] niet heeft gegeven, kan niet worden geconcludeerd dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. hun activiteiten van de ene op de andere dag hebben beëindigd. Dit te minder, nu uit de overgelegde processtukken blijkt dat [eiseres] zich jegens de Gemeente op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten niet zomaar konden worden gestaakt. Voor zover de rechtbank uit de verklaring van de heer [C] moet opmaken dat Lasbedrijf Alphen B.V. haar activiteiten heeft voortgezet op het perceel [A-straat] 67, legt dit gegeven slechts weinig gewicht in de schaal, omdat uit de overige processtukken blijkt dat Lasbedrijf Alphen B.V. dit perceel al sinds 2004 huurt. Het is niet waarschijnlijk dat zij tot eind 2008 heeft gewacht met het verhuizen van haar, in strijd met het bestemmingsplan plaatsvindende, activiteiten naar [A-straat] 67, indien zij dit al eerder had kunnen doen.
(iv) Anders dan de Gemeente stelt, blijkt uit de overgelegde processtukken dat de auto met het kenteken [nummer], waarnaar de heer [A] in zijn verklaring verwijst, op naam van Lasbedrijf Alphen B.V. staat (productie 11 bij conclusie van antwoord). De verklaringen van de heren [A] en [B] worden niet ondersteund door facturen waaruit blijkt dat ACE B.V. de door hen verrichte werkzaamheden of het gebruik van de bestelauto aan derden heeft gefactureerd of dat Lasbedrijf Alphen B.V. ACE B.V. voor de door de heren [A] en [B] verrichte werkzaamheden en het gebruik van bestelauto heeft gefactureerd. Tijdens de comparitie van partijen is namens [eiseres] verklaard dat hiervoor wel interne facturen zijn gestuurd, maar deze zijn in de procedure niet overgelegd. Gelet op dit een en ander gaat de rechtbank aan deze verklaringen voorbij.
(v) [eiseres] verwijst nog naar correspondentie uit 2009 inzake bestemmingsplanwijzigingen. Uit deze stukken maakt de rechtbank op dat alle activiteiten op het perceel zijn beëindigd in augustus 2010, naar de rechtbank aanneemt naar aanleiding van een bestuursdwangbesluit van 8 juni 2010. Gegeven de stellingen van [eiseres] in deze procedure, is het logisch dat de Gemeente zich hierbij richtte tot ACE B.V. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat Lasbedrijf Alphen en/of Lasbedrijf Alphen B.V. na 23 december 2008 geen activiteiten meer hebben uitgevoerd op het perceel.