Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 380632 / KG ZA 10-1435
Vonnis in kort geding van 21 januari 2011
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.J. Rooijendijk te Amsterdam,
[gedaagde],
handelend onder de naam [naam],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.P.G. Bouwman te Naaldwijk, gemeente Westland.
Eisers worden hierna aangeduid als ‘[eiser] B.V.’ en ‘[eiser]’ en gezamenlijk als ‘[eiser] c.s.’ Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘[gedaagde]’.
[eiser] c.s. heeft [gedaagde] op 23 november 2010 doen dagvaarden om op 1 december 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op 1 december 2010 behandeld en pro forma aangehouden tot 18 december 2010, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in onderling overleg te beëindigen. In dat kader is op 1 december 2010 een proces-verbaal van behandeling in kort geding opgemaakt.
Bij brief van 15 december 2010 aan de rechtbank heeft de advocaat van [eiser] c.s. medegedeeld dat partijen niet tot een minnelijke regeling van het geschil zijn gekomen. Daarbij heeft zij om een behandeling ter zitting gevraagd. De zaak is op 10 januari 2011 wederom behandeld. Vonnis is bepaald op heden.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zittingen van 1 december 2010 en 10 januari 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. [eiser] B.V. heeft als bedrijfsomschrijving: “grondontsmettingsbedrijf, mechanisch loonbedrijf en substraatstoombedrijf” ten behoeve van de land- en tuinbouw. [eiser] is de statutair directeur van [eiser] B.V.
2.2. [gedaagde] is agrarisch ondernemer en houdt zich bezig met het telen van rozen in een kas.
2.3. Tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] is in mei 2005 een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [eiser] B.V. het dak van de kas van [gedaagde] zou ‘krijten’. Bij het krijten van een kas wordt een kalklaagje op het dak aangebracht, waardoor de lichtinval in de kas minder fel is. Het krijten van het dak van de kas van [gedaagde] is door middel van de methode ‘losspuiten’ uitgevoerd.
2.4. De werkzaamheden aan het dak van de kas van zijn in twee etappes uitgevoerd, te weten op 18 mei 2005 en op 26 mei 2005. Voor het krijten is het krijtmiddel Redusol van de producent Mardenkro gebruikt. De factuur d.d. 4 juni 2005 voor deze werkzaamheden is op 17 juni 2005 door [gedaagde] betaald.
2.5. In juli 2005 is rozenteler en teeltdeskundige[A] (hierna: [A]) in de kas van [gedaagde] geweest, teneinde het gewas te bekijken. Zijn bevindingen zijn neergelegd in een (kort) rapport, waarin is vastgesteld dat de gewasstand niet goed was. Door [A] zijn eerder – op 28 april en op 25 mei 2005 – bezoeken aan de kas gebracht, waarbij werd geconstateerd dat de groei- en gewasstand goed waren.
In een door [A] nader opgestelde schriftelijke toelichting van 25 september 2008 schrijft hij onder meer:
“(… )
4. Met het aanbrengen van het krijt is er krijtoplossing in de regenwateropvang terecht gekomen. Dit water is vervolgens gebruikt als uitgangswater voor de voedingsoplossing voor het gewas.
5. In de analyses is dit te zien aan de zeer hoge bicarbonaatcijfers en pH in de weken 21-25. De pH- en bicarbonaatwaarden in de periode ervoor en erna zijn normaal. De analysedata maken duidelijk dat al met de eerste krijttoepassing er krijtoplossing in het bassin terecht is gekomen.
6. De effecten op het gewas die ik heb gezien in deze periode:
a. De bladkleur was donker
b. Het gewas was stug
c. De takken waren korter dan verwacht.
Aan de hand van de productieregistratie kan mogelijk vertraging van productie worden vastgesteld.
(…)”
2.6. [gedaagde] heeft bij brief van 6 maart 2006 van de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg [eiser] B.V. aansprakelijk gesteld voor de schade aan het gewas.
2.7. Bij brief van 11 december 2008 van de Stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: Achmea Rechtsbijstand) is namens [gedaagde] aan de verzekeringsmaatschappij van [eiser] c.s., Interpolis Schade NV (hierna: Interpolis), de hoogte van de door [gedaagde] geleden schade begroot op € 549.196,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.8. Bij brief van 3 februari 2009 heeft Interpolis aan Achmea Rechtsbijstand – onder meer – geantwoord dat voor de schade geen dekking bestaat.
2.9. De advocaat van [gedaagde], mr. J.P.G. Bouwman, heeft bij brief van 29 juli 2009 de verzekeringsmaatschappij van [eiser] c.s. in de gelegenheid gesteld mee te werken aan het totstandkomen van een minnelijke regeling.
2.10. Bij brief van 17 augustus 2009 heeft mr. Bouwman [eiser] c.s. medegedeeld dat zal worden overgegaan tot het starten van een juridische procedure.
2.11. Op 29 oktober 2009 heeft [B] (hierna: [B]), adviseur in de snijrozenteelt onder glas, op verzoek van [gedaagde] een rapportage uitgebracht over de schade aan het gewas van [gedaagde]. [B] stelt in zijn conclusie:
“(…)
Er is totaal 2.250 liter krijtoplossing gebruikt op 10.200 m² kasoppervlakte. Dit is zeker het dubbele van wat ik normaal tegenkom.
Daardoor is er veel van deze krijtoplossing in zijn bassin terecht gekomen. Dit zou niet gebeurt zijn bij gebruik van een normale hoeveelheid. De uitvoerder van dit bedrijf heeft hem ook niet gewaarschuwd, terwijl dat wel van hem verwacht mocht worden. De schade aan zijn gewas kon [gedaagde] niet op tijd voorkomen omdat de eerste signalen daarvoor te laat kwamen. De schade aan het gewas is een gevolg van de krijtoplossing die in het bassin terecht kwam. Andere oorzaken sluit ik uit.
(…)”
2.12. Mr. Bouwman heeft bij brief van 19 februari 2010 [eiser] c.s. nogmaals medegedeeld dat zal worden overgegaan tot het starten van een juridische procedure.
2.13. De heer [C] (hierna: [C]), manager R&D bij Mardenkro, producent van Redusol, heeft bij brief van 15 oktober 2010 op voormelde rapportage van [B] gereageerd. [C] schrijft onder meer:
“(…)
Bovendien is het gebruik van 2000L/ha gebruikelijk, hetgeen zal worden beaamd door de verschillende loonwerkers. De keuze om het afvalwater of overschot in het bassin te lozen is de keuze van de tuinder zelf.
Gezien de feiten moet worden afgevraagd of de reden van het slecht presteren van het gewas niet moet worden gezocht in andere factoren die hebben gezorgd voor een veranderde samenstelling van het bassinwater. De aanwezigheid van krijt kan hebben bijgedragen, maar is geenszins veroorzaakt door ondeskundig handelen van de loonwerker.
(…)”
2.14. [D] (hierna: [D]), van Tuinbouwadviesbureau [D] B.V., heeft in zijn op verzoek van [eiser] B.V. opgestelde rapport d.d. 16 oktober 2010 onder meer het volgende aan de orde gesteld:
“(…)
Volgens de facturen is 310 kg Redusol (is ca 15,5 emmers van 15 liter) op de 10.200 m2 grote kas gespoten. Volgens opgave van [eiser] is een totale hoeveelheid vloeistof van ca 2000-2100 liter gespoten. Er is dus ca 2100-232,5= 1867.5 liter water meegespoten. Volgens de “draaischijf” (…) van Mardenkro moet bij een dergelijke hoeveelheid Redusol 1:6 ca 1700 liter water worden meegespoten. Er is dus volgens voorschrift van de fabrikant Mardenkro gespoten. In de praktijk is deze hoeveelheid bij “losspuiten” dan ook gebruikelijk om alles te kunnen bedekken. Geringere hoeveelheden spuitvloeistof kunnen alleen worden gebruikt als er “gespetterd” wordt (ca 800-1000 liter/ha), of met een automatische spuitboom wordt gespoten (ca 1000-1200 liter/ha) Met een dergelijk hoeveelheid spuitvloeistof (2000 liter) ontkomt men er niet aan dat er vloeistof vanaf het glas in de kasgoten stroomt. Vandaar komt het in de hemelwaterafvoer terecht.
Hierdoor bestaat het risico dat het overtollige spuitvloeistof dat verzameld is in de hemelwaterafvoer, bij de eerste regenbui in het waterbassin komt. Om dit te voorkomen is het gebruikelijk dat de kwekers de hemelwaterafvoer naar het waterbassin tijdelijk loskoppelen om te voorkomen dat de restanten Redusol in het waterbassin komen. In dit geval is dat dus niet door de heer [gedaagde] gedaan!!!!
(…)”
2.15. [E], deskundige bij BLGG (het bedrijf dat monsters van het water heeft genomen op het bedrijf van [gedaagde]) heeft naast beantwoording van vragen over het druppelwater respectievelijk drainwater in zijn verklaring d.d. 25 oktober 2010 de vraag in hoeverre de verantwoordelijkheid voor het afsluiten van het waterbassin bij de krijter c.q. de teler ligt als volgt beantwoord:
“(…)
De verantwoordelijkheid ligt bij de teler zelf.
(…)”
2.16. [F] (hierna: [F]), directeur van Loon- & Transportbedrijf [F] BV, verklaart op 16 oktober 2010:
“(…)
Er gaat een bepaalde hoeveelheid spuitvloeistof verloren doordat het van het glas afloopt en in de goot terecht komt, vandaar dat we kwekers adviseren de spuileiding te openen en niets op te vangen in een silo o.i.d.
(…)”
2.17. [G] (hierna: [E]), van [E]’s loonbedrijf verklaart op 18 oktober 2010:
“(…)
Uit ervaring verklaar ik dat bij deze werkzaamheden het normaal is dat bij egaal krijten de hoeveelheid vloeistof per hectare +/- 2000 liter is bij handmatig krijt spuiten.
(…)
Het is ook algemeen bekend dat de waterafvoer naar het gietsysteem afgesloten wordt. Dit alleen al omdat anders bij het sproeien van het gewas een residu op het gewas kan achterblijven. Dit afsluiten wordt na één regenbui weer opgeheven, omdat het eventuele losse krijt dan is weggespoeld of zodanig is verdund, dat dit geen effect op het gewas meer heeft.
(…)”.
2.18. Door [B] is naar aanleiding van de overige rapportages op 29 november 2010 een reactie gegeven:
“(…)
Ik was en ben ervan overtuigd dat met het krijt, dat in het bassin kwam de bemestingstechnische problemen begonnen zijn. Het punt in geding is de vraag hoe de feiten zijn met betrekking tot de voorzorgen, die genomen hadden moeten worden maar niet genomen zijn. Vervolgens moet het gaan over de vraag hoe de verantwoordelijkheden ten aanzien van de voorzorgsmaatregelen liggen.
Ik wil daarbij aanvoeren, dat een loonwerker een bepaalde periode van het jaar veel bedrijven met krijt inspuit. De procedure ten aanzien van voorzorgsmaatregelen is voor hem duidelijker en actueel. Voor een kweker is het vaak minstens een jaar geleden dat hij met dit probleem te maken had. Kort en goed de verantwoordelijkheid bij de kweker leggen is voor mij dan ook te gemakkelijk. Naar mijn mening ligt hier een grote verantwoordelijkheid voor de loonwerker.
(…)”
2.19. In het rapport van [H] adviseurs – accountants van 20 mei 2010 is de geleden schade van [gedaagde] becijferd op € 680.000,-.
2.20. Na daartoe op 5 oktober 2010 verlof te hebben gekregen van de voorzieningenrechter, heeft [gedaagde] op 6 oktober 2010 beslag doen leggen op de bankrekeningen bij de Rabobank van zowel [eiser] B.V. als van [eiser] alsmede op de woning van [eiser] aan de [adres]. Het beslag strekt tot verzekering van verhaal van een voorlopig op € 740.000,- begrote vordering ter zake van misgelopen resultaat wegens gewasschade, welke schade volgens [gedaagde] is ontstaan door wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van [eiser] c.s. [eiser] B.V. is volgens [gedaagde] tekortgeschoten in het uitvoeren van de opdracht, doordat een aanzienlijk deel van het krijt in het waterbassin terecht is gekomen. [gedaagde] heeft in het beslagrekest gesteld dat [eiser] B.V. hem had moeten waarschuwen voor het vloeien van krijt in de goten en in het bassin. Voorts is [gedaagde] van mening dat [eiser] als enig bestuurder op grond van bestuurdersaansprakelijkheid alsmede vanwege persoonlijk verwijtbaar handelen aansprakelijk is.
2.21. [gedaagde] heeft in de bodemprocedure op 12 oktober 2010 [eiser] c.s. doen dagvaarden voor de rol van 27 oktober 2010. [gedaagde] vordert – kort samengevat – [eiser] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van een bedrag van € 680.000,-. De zaak staat thans op de rol van 2 februari 2011 voor conclusie van antwoord.
3.1. [eiser] c.s. vordert – zakelijk weergegeven – opheffing van alle ten laste van [eiser] c.s. gelegde beslagen, met veroordeling van [gedaagde] om, op straffe van een dwangsom, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de inschrijving van het beslag op de onroerende zaak aan de [adres] te doen doorhalen.
3.2. Daartoe voert [eiser] c.s. onder meer het volgende aan.
De vordering van [gedaagde] is summierlijk ondeugdelijk. Het beslag ten laste van [eiser] is onterecht gelegd, nu [eiser] als bestuurder noch in persoon aansprakelijk is. Er zijn geen omstandigheden die duiden op een aan [eiser] te maken voldoende ernstig verwijt.
Voorts heeft te gelden dat [eiser] B.V. geen overdadig gebruik heeft gemaakt van de krijtoplossing. De verantwoordelijkheid voor het afsluiten van het waterbassin ligt bij [gedaagde] en [gedaagde] heeft nagelaten het waterbassin af te sluiten. Daarbij waren de waarden van de voedingsoplossing al vóór de krijtwerkzaamheden onjuist. Hiervoor is [gedaagde] zelf verantwoordelijk.
Zowel [eiser] B.V. als [eiser] ondervinden vergaande last van de gelegde beslagen
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De vordering tot het opheffen van een conservatoir beslag is naar haar aard spoedeisend. [eiser] c.s. kan derhalve in die vordering worden ontvangen.
4.2. Ingevolge artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt een gelegd beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert (in dit geval [eiser] c.s.) om, met inachtneming van de beperkingen van dit kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (in dit geval [gedaagde]) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4.3. [gedaagde] heeft de beslagen gelegd ter verzekering van de door hem gestelde vordering wegens gewasschade, welke schade volgens [gedaagde] is ontstaan door wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van [eiser] c.s..
[gedaagde] baseert zijn vordering met name daarop dat [eiser] c.s. tekortgeschoten is in het uitvoeren van de opdracht, nu teveel krijtoplossing is gebruikt en een aanzienlijk deel van het krijt niet op de kas is gebleven, maar terecht is gekomen in het waterbassin. Voorts stelt [gedaagde] dat [eiser] c.s. [gedaagde] hiervoor had moeten waarschuwen. Niet alleen de opdrachtnemer [eiser] B.V. wordt aansprakelijk gehouden, maar, wegens onrechtmatig handelen, ook [eiser]. Laatstgenoemde is aansprakelijk als bestuurder en vanwege persoonlijk verwijtbaar handelen.
4.4. Uitgangspunt voor de beoordeling is dat slechts onder bijzondere omstandigheden de bestuurder van een rechtspersoon uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is jegens een derde indien de rechtspersoon waarvan hij bestuurder is, haar verplichtingen jegens die derde niet nakomt. Het is hierbij vaste jurisprudentie dat aan de bestuurder een voldoende ernstig verwijt gemaakt moet kunnen worden. Daarbij gaat het doorgaans om de situatie waarin de directeur namens de B.V. met een derde contracteert, terwijl hij weet of behoort te weten dat de B.V. niet zal nakomen, of de situatie waarin de directeur nakoming verhindert. Die situatie is hier niet aan de orde, zodat daarin geen grond voor aansprakelijkheid kan worden gevonden.
4.5. [gedaagde] stelt daarnaast dat [eiser] jegens hem onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij degene is die de werkzaamheden waarbij te veel krijt is gebruikt heeft verricht en hij bovendien zijn zorgplicht heeft geschonden door niet te waarschuwen. Volgens [gedaagde] is [eiser] zelf daardoor jegens hem ernstig te kort geschoten in zijn zorgplicht. Uitgangspunt is dat de werkzaamheden bij [gedaagde] zijn uitgevoerd door [eiser] B.V. op grond van een overeenkomst tussen deze twee partijen. [gedaagde] wenst naast [eiser] B.V. degene die namens deze de werkzaamheden uitvoerde, [eiser], aansprakelijk te houden, omdat [eiser], die de fouten die voorwerp van het geschil tussen partijen zijn heeft gemaakt, persoonlijk jegens hem in zijn zorgplicht te kort is geschoten. Dat baseert hij op dezelfde gronden als de aansprakelijkheid van [eiser] B.V.
Nu vooralsnog niet kan worden uitgesloten dat [eiser] op die gronden zelf onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld, dient de vraag of de vordering jegens [eiser] summierlijk ondeugdelijk is op dezelfde wijze te worden beoordeeld als de gestelde vordering op [eiser] B.V. De enkele omstandigheid dat [eiser] de werkzaamheden in naam van [eiser] B.V. heeft verricht maakt dit niet anders. De (summiere ondeugdelijkheid van de) vordering op [eiser] B.V. komt hierna aan de orde.
4.6. Tussen partijen is in geschil de vraag of door [eiser] B.V. de juiste hoeveelheid krijtoplossing is gebruikt. [gedaagde] heeft zijn standpunt dat [eiser] B.V. een dubbele, althans te hoge, hoeveelheid krijtoplossing heeft gebruikt mede doen steunen op voornoemd rapport van [B]. Anderzijds zijn door [eiser] B.V. rapporten en verklaringen overgelegd, zoals van [C], [D] en [E], waarin het tegenovergestelde wordt verdedigd. In het kader van dit kort geding is een nader feitenonderzoek niet mogelijk en is derhalve niet te beoordelen welk standpunt het juiste is.
4.7. Partijen strijden vervolgens over de vraag wie, er van uitgaande dat bij het krijten altijd een bepaalde hoeveelheid van de krijtvloeistof in het waterbassin terecht komt, verantwoordelijk is voor het afsluiten van het waterbassin.
[eiser] c.s. stellen dat zij [gedaagde] hebben gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat er krijtvloeistof in het bassin terecht komt en hem hebben gezegd het bassin af te sluiten. [gedaagde] bestrijdt dat hij is gewaarschuwd. Uitsluitsel is daarover in dit kort geding niet te krijgen, nu dat een nader onderzoek naar de feiten zou vergen. Daarmee resteert de vraag of [gedaagde], ook zonder zodanige waarschuwing, derhalve op eigen initiatief, het bassin had moeten afsluiten. Ter beoordeling staat in dat verband hoe een redelijk handelend en redelijk oplettend teler onder de omstandigheden van het geval (er wordt met een krijtoplossing aan zijn kas gewerkt) had behoren te handelen. Daarover zijn diverse verklaringen overgelegd (zie hiervoor onder 2.14 tot en met 2.18) die evenwel geen doorslaggevend beeld geven. Alleen [E] verklaart ondubbelzinnig dat de verantwoordelijkheid bij de teler ligt. Dit kan echter, nu [B] een andere mening is toegedaan en er steeds de vraag doorheen speelt in hoeverre de teler door de spuiter had moeten worden gewaarschuwd, niet doorslaggevend zijn. Ook op dit punt is derhalve nader onderzoek nodig waarvoor deze procedure zich niet leent.
4.8. Hetzelfde geldt voor het betoog van [eiser] c.s. dat de waarden van de voedingsoplossing al vóór de krijtwerkzaamheden onjuist waren. Ook op dit punt hebben partijen elkaar tegensprekende rapportages overgelegd. In kort geding kunnen hier, gelet op deze uiteenlopende rapportages, geen gevolgtrekkingen aan worden verbonden. [gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] c.s. op dit punt bovendien gemotiveerd weersproken en [eiser] c.s. zijn er daarna niet meer op teruggekomen. [eiser] c.s. hebben tenslotte nog betoogd dat [gedaagde], nadat hij met de problemen bekend was geworden, heeft nagelaten afdoende maatregelen te nemen. Ook dit is door [gedaagde] gemotiveerd weersproken. Dat [gedaagde] heeft nagelaten maatregelen te nemen kan dus niet als uitgangspunt worden genomen.
4.9. Nu voornoemde vragen in dit kort geding niet te beantwoorden zijn, heeft [eiser] B.V. niet summierlijk de ondeugdelijkheid van de gepretendeerde vordering van [gedaagde] aannemelijk gemaakt. De door [eiser] B.V. gestelde gevolgen van het beslag – de bedrijfsvoering wordt belemmerd, het betaalverkeer van de onderneming wordt gestremd en de situatie leidt tot klantontevredenheid – zijn door [gedaagde] gemotiveerd betwist en nopen niet tot een ander oordeel. Bovendien hadden deze gevolgen door het stellen van zekerheid kunnen worden weggenomen.
4.10. De vordering tot opheffing van het ten laste van [eiser] B.V. onder de Rabobank gelegde beslag zal dan ook worden afgewezen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, delen de ten laste van [eiser] gelegde beslagen op zijn woning en onder de Rabobank dit lot.
4.11. [eiser] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] c.s. om binnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.071,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 255,-- aan griffierecht, aan [gedaagde] te betalen;
- bepaalt dat [eiser] c.s. bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2011.