ECLI:NL:RBSGR:2011:BP2282

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
384733 - KG ZA 11-27
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parate executie door hypotheekbank en misbruik van bevoegdheid in kort geding

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderden eisers, echtelieden die een bloemenstal exploiteren, schorsing van de executieveiling van hun woning door ABN AMRO Bank N.V. De eisers hadden hypotheken afgesloten bij de bank en waren in betalingsachterstand geraakt. De bank had aangekondigd tot parate executie over te gaan, wat de eisers als misbruik van bevoegdheid beschouwden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bank geen misbruik maakte van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eisers hun betalingsverplichtingen niet nakwamen en dat de achterstand in de hypotheeklasten aanzienlijk was. De voorzieningenrechter weigerde de vordering van eisers, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de bank zouden beletten om haar executiebevoegdheid uit te oefenen. De voorzieningenrechter wees erop dat de eisers al geruime tijd op de hoogte waren van hun betalingsachterstanden en dat zij geen actie hadden ondernomen om deze te verhelpen. De vordering van eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 26 januari 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 384733 / KG ZA 11-27
Vonnis in kort geding van 26 januari 2011
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. R.M. van der Zwan te 's-Gravenhage,
tegen:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als "[eisers]" en "ABN AMRO".
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 januari 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [eisers] zijn echtelieden en exploiteren een bloemenstal in de [adres].
1.2. [eisers] zijn bij op 22 juni 1994 en 4 maart 1996 verleden hypotheekakten overeenkomsten van geldlening aangegaan met ABN AMRO voor bedragen van respectievelijk fl. 130.000,-- (€ 58.991,43) en fl. 80.000,-- (€ 36.302,42). Tot zekerheid voor de voldoening van die leningen hebben zij daarbij telkens hun woning aan de [adres] (hierna "de woning") bezwaard met het recht van hypotheek ten behoeve van ABN AMRO.
1.3. Beide akten bevatten de volgende bepalingen:
"(…..)
5. De geldlening of het restant daarvan met rente is terstond opeisbaar, zonder dat enige ingebrekestelling nodig zal zijn:
a. ingeval van nalatigheid in de terugbetaling of rentebetaling op de hiervoor bepaalde tijd en wijze en bij niet-nakoming of overtreding van één of meer van de in deze akte toepasselijk verklaarde bepalingen;
b. bij inbeslagneming (…..)
(…..)
a. Parate executie
Indien de Schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor het recht van hypotheek is verleend, is de Bank bevoegd het verbondene geheel of gedeeltelijk in het openbaar ten overstaan van een notaris te doen verkopen.
(…..)"
1.4. Op 29 maart 2005 hebben partijen - onder nummer [nummer] - een overeenkomst gesloten, uit hoofde waarvan ABN AMRO aan [eisers] een krediet beschikbaar heeft gesteld tot een maximum van € 17.500,--.
1.5. Daarnaast heeft ABN AMRO - onder nummer [nummer] - aan [eisers] een zakelijk krediet verstrekt.
1.6. De Belastingdienst heeft wegens (vermeende) betalingsachterstanden een viertal executoriale beslagen gelegd op de woning, te weten op 11 november 2008, 30 maart 2009 en 10 september 2009 (2x).
1.7. Op 20 augustus 2009 heeft de Belastingdienst aan ABN AMRO verzocht de (executoriale) verkoop van de woning op te starten.
1.8. [eisers] zijn hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening(en) en de kredieten niet behoorlijk nagekomen.
1.9. Bij brieven van 4 maart 2009 en 19 augustus 2010 heeft ABN AMRO [eisers] gesommeerd ter zake van de betalingsachterstanden, die volgens ABN AMRO op 19 augustus 2010 in totaal een bedrag van € 155.061,89 beliepen. ABN AMRO kondigde daarbij steeds aan dat bij niet-tijdige betaling zal worden overgegaan tot openbare verkoop van de woning.
1.10. Bij exploot van 30 december 2010 heeft ABN AMRO [eisers] aangezegd dat in verband met de ontstane achterstanden tot openbare verkoop (veiling) van de woning zal worden overgegaan op 25 januari 2011 vanaf 14.00 uur.
1.11. In het kader van de executie heeft ABN AMRO de woning op 14 januari 2011 onderhands verkocht aan een derde voor een prijs van € 201.366,--. In verband hiermee heeft ABN AMRO - op de voet van het bepaalde in artikel 3:268 lid 2 BW - bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot goedkeuring van die verkoop. Dat verzoekschrift was ten tijde van de zitting van 19 januari 2011 nog in behandeling.
2. Het geschil
2.1. [eisers] vorderen, zakelijk weergegeven:
I. de executieveiling van hun woning op 25 januari 2011 te schorsen voor de duur van zes maanden, dan wel tot het moment dat er een uitspraak is geweest in hoger beroep in de strafzaak tegen [X] (hierna "[X]), dan wel tot een andere datum;
II. ABN AMRO te veroordelen in de proceskosten.
2.2. Samengevat voeren [eisers] daartoe het volgende aan.
Een aantal jaren geleden zijn [eisers] in contact gekomen met [X], die vervolgens hun financiële administratie, waaronder die betreffende de bloemenkiosk, is gaan verzorgen. Achteraf is gebleken dat [X] een oplichter was. Onder zijn invloed zijn [eisers] ertoe overgegaan de beide kredietovereenkomsten te sluiten, hetgeen hun financiële situatie alleen maar deed verslechteren. Bij de verstrekking van de kredieten heeft ABN AMRO haar zorgplicht geschonden, aangezien zij daarbij geen jaarstukken en dergelijke heeft geraadpleegd. Bovendien stonden [eisers] "BKR-geregistreerd". De kredieten hadden nooit afgesloten mogen worden. Bij de totstandkoming van de kredietovereenkomsten speelde [X] onder één hoedje met zijn toenmalige vriendin, [Y] (hierna "[Y]"), die toen werkzaam was bij ABN AMRO. Zij zorgde er - mede - voor dat de kredieten, zonder deugdelijke controle, werden verstrekt. Wanneer ABN AMRO haar werk goed had gedaan, waren de kredieten niet verstrekt en zouden de financiële problemen, waarmee [eisers] nu te maken hebben en die de oorzaak zijn van de betalingsachterstanden, nooit zijn ontstaan. [X] wordt op dit moment strafrechtelijk vervolgd in verband met zijn oplichtings- en verduisteringspraktijken jegens [eisers]. Op 2 februari 2011 dient zijn strafzaak in hoger beroep.
Door op dit moment over te gaan tot openbare verkoop van de woning, maakt ABN AMRO misbruik van bevoegdheid. In de strafzaak tegen [X] zal duidelijkheid ontstaan over de rol van [Y], hetgeen van belang kan zijn voor de vaststelling van de aansprakelijkheid van [eisers] voor de schulden bij ABN AMRO. Onder die omstandigheid is het veilen van de woning niet opportuun, Niet ondenkbeeldig is immers dat uit de behandeling van de strafzaak volgt dat ABN AMRO een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt voor de financiële problemen waarin [eisers] zich nu bevinden. Gelet hierop heeft ABN AMRO thans geen in redelijkheid te respecteren belang bij de veiling. Te minder nu de waarde van de woning de omvang van de schulden overtreft. Het belang van [eisers] bij schorsing van de executie is vele malen groter dan het belang van ABN AMRO bij het laten doorgaan van de veiling.
2.3. ABN AMRO heeft de vordering van [eisers] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op haar verweer worden ingegaan.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij een executiegeschil zoals hier aan de orde geen inhoudelijke bezwaren tegen de onderhavige executoriale titels - de notariële akten - kunnen worden aangevoerd, behoudens die welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. [eisers] hebben dit ook primair aan hun vordering ten grondslag gelegd. Subsidiair stellen zij dat hun belang bij schorsing van de executie(veiling) vele malen groter is dan het belang van ABN AMRO bij het laten doorgaan ervan. De voorzieningenrechter zal dat onderscheid niet maken, nu in artikel 3:13 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een onevenredigheid tussen de belangen van de executeur en die van de geëxecuteerde (ook) misbruik van bevoegdheid kan meebrengen.
3.2. Voorts is het de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaard - verstekvonnis in kort geding van 21 januari 2011 op vordering van [eisers] de door Belastingdienst gelegde executoriale beslagen op de woning zijn opgeheven. Deze beslagen moeten dan ook buiten beschouwing blijven bij de beoordeling van de gegrondheid van het recht van parate executie van ABN AMRO.
3.3. Strikt genomen vorderen [eisers] slechts schorsing van de op 25 januari 2011 geplande veiling van de woning voor de duur van zes maanden. Bij toewijzing daarvan hebben zij thans geen (spoedeisend) belang meer, nu ABN AMRO het hiervoor onder 1.11. vermelde verzoekschrift heeft ingediend. Immers, ingevolge artikel 548 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is daarmee de veiling komen te vervallen. Uit de stellingen van [eisers] leidt de voorzieningenrechter echter af dat zij door middel van hun vordering beogen te bewerkstelligen dat ABN AMRO wordt verboden gedurende de komende zes maanden gebruik te maken van het haar toekomende recht van parate executie uit hoofde van de hypotheekakten. Mede nu ABN AMRO - blijkens haar verweer - de vordering kennelijk ook aldus heeft opgevat, zal de voorzieningenrechter - in dit specifieke geval - de vordering van [eisers] in die (ruime) zin uitleggen en beoordelen.
3.4. Het recht van ABN AMRO om over te gaan tot parate executie volgt enkel uit de hypotheekakten. Mede gelet op hetgeen onder 3.2. is overwogen brengt dat mee dat slechts een achterstand in de betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldleningen in dit geding een rol (kunnen) spelen. Indien [eisers] dienaangaande nalatig zijn geweest en voor het overige aan de betreffende voorwaarden uit de hypotheekakten is voldaan, staat daarmee - in beginsel - de bevoegdheid van ABN AMRO tot parate executie vast.
3.5. Als enerzijds gemotiveerd gesteld en ter zitting door ABN AMRO uitvoerig toegelicht en anderzijds vervolgens niet voldoende weersproken, moet er in dit geding van worden uitgegaan dat de actuele achterstand in de hypotheeklasten een bedrag van € 17.136,06 beloopt, hetgeen bij een betalingsverplichting van (thans) circa € 450,-- per maand als zeer aanzienlijk moet worden aangemerkt. Gedurende de periode van 4 maart 2009 tot en met 19 januari 2011 hebben [eisers] slechts driemaal een betaling verricht, te weten op 18 maart 2009 een bedrag van € 500,--, op 7 augustus 2009 een bedrag van € 484,94 en op 19 oktober 2010 een bedrag van € 3.500,--, als gevolg waarvan de achterstand in die periode is opgelopen van € 4.027,06 tot het hiervoor genoemde bedrag. Van een stipte nakoming door [eisers] kan dus niet worden gesproken. Een en ander brengt mee dat alleen zéér bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat ABN AMRO geen gebruik mag maken van haar executiebevoegdheid.
3.6. Het door [eisers] gestelde misbruik van bevoegdheid gronden zij hoofdzakelijk op de afwezigheid van een in redelijkheid te respecteren belang bij ABN AMRO om tot executie over te gaan. Volgens hen moet eerst het verloop van de strafzaak tegen [X] worden afgewacht, omdat daaruit kan blijken dat de achterstand in de hypotheekverplichtingen - mede - kan worden toegerekend aan ABN AMRO. Daarin kunnen zij echter niet worden gevolgd.
3.7. De voorzieningenrechter begrijpt dat [eisers] in dat kader het volgende (beogen te) stellen.
[eisers] konden de hypotheeklasten niet betalen in verband met hun schuld aan de Belastingdienst, waarop zij (maandelijks) een substantieel bedrag moesten voldoen. De oorzaak van die belastingschuld is gelegen in de slechte uitvoering door [X] van de hem door [eisers] opgedragen administratieve en fiscale werkzaamheden; hij heeft zelfs hun gehele administratie door de shredder gehaald. Als gevolg daarvan werden [eisers] geconfronteerd met (veel) te hoge ambtshalve aanslagen van de Belastingdienst, waartegen niets viel te doen. Indien ABN AMRO haar werk goed had verricht - in die zin dat zij zich deugdelijk van haar zorgplicht had gekweten - zouden de kredieten aan [eisers] niet zijn verleend en waren de kwalijke praktijken van [X] toen al aan het daglicht getreden. [eisers] zouden [X] vervolgens direct aan de kant hebben gezet. Alsdan (i) zouden er geen ondeugdelijke belastingaangiftes zijn gedaan, (ii) was de administratie niet geshredderd, (iii) had de Belastingsdienst lagere aanslagen opgelegd en (iv) zouden [eisers] in staat zijn geweest aan hun hypotheekverplichtingen te voldoen, aldus [eisers].
3.8. Echter, in die situatie is het causale verband tussen enerzijds de vermeende schending van de zorgplicht door ABN AMRO en anderzijds de onder 3.5 vermelde betalingsachterstand te ver verwijderd om in de weg te kunnen staan aan de uitoefening door ABN AMRO van haar executiebevoegdheid. Daarbij wordt nog in het midden gelaten of ABN AMRO haar zorgplicht ten aanzien van de onder 1.4 en 1.5 bedoelde kredieten inderdaad heeft geschonden en of de strafzaak tegen [X] de door [eisers] gestelde duidelijkheid zal verschaffen. Voorts is van belang dat - in de rechtsverhouding tussen [eisers] en ABN AMRO - het in zee gaan met [X] in beginsel voor rekening en risico komt van [eisers].
3.9. Bezien in het licht van het voorgaande doet aan de executiebevoegdheid van ABN AMRO evenmin af de (eventuele) omstandigheid dat de huurlasten die [eisers] - na executie - moeten voldoen substantieel hoger zijn dan de thans verschuldigde hypotheeklasten. [eisers] waren al geruime tijd op de hoogte van de steeds maar oplopende achterstand en de mogelijkheid dat ABN AMRO in verband daarmee gebruik zou maken van haar executiebevoegdheid. Dit laatste klemt te meer nu [eisers] daarmee in 2006-2007 ook al waren geconfronteerd. In feite komt het er op neer dat [eisers] een en ander op zijn beloop hebben gelaten, terwijl van hen juist mocht worden verwacht dat zij daadwerkelijk iets zouden doen aan de betalingsachterstand. Onder die omstandigheid behoeft van ABN AMRO niet te worden verwacht dat zij het treffen van maatregelen nog langer uitstelt. Daaraan doet niet af dat de woning een aanzienlijke overwaarde heeft.
3.10. Het beroep van [eisers] op het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 juli 2010 (LJN: BN0872) wordt reeds verworpen, omdat geen sprake is van gelijke situaties. Anders dan in die zaak wordt in de onderhavige zaak niet (voldoende uitdrukkelijk) gesteld dat ABN AMRO als hypotheekhouder haar zorgplicht heeft geschonden in de parate executiefase. [eisers] stellen immers enkel dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden bij de verstrekking van de onder 1.4 en 1.5 bedoelde kredieten. Bovendien wisten [eisers] - zoals hiervoor ook al overwogen - reeds geruime tijd wat er boven hun hoofd hing, zonder dat zij daadwerkelijke actie ondernamen richting ABN AMRO. Alles in aanmerking nemend kan ABN AMRO niet worden verweten dat zij niet meer is ingegaan op een eerst op 23 november 2010 gedaan verzoek van [eisers] om een bespreking. Aan de door [eisers] geopperde mogelijkheid om het saldo van de spaarpolis (ad ± € 12.500,--) in te zetten bij de aflossing van de hypotheekschuld wordt eveneens voorbijgegaan, nu ABN AMRO onweersproken heeft aangevoerd dat die polis niet kan worden afgekocht voor dat doel.
3.11. De slotsom is dat ABN AMRO geen misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot parate executie over te gaan. De vordering van [eisers] zal dan ook worden afgewezen.
3.12. [eisers] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, zoals verzocht uitvoerbaar bij voorraad.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 1.384,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.
jvl