ECLI:NL:RBSGR:2011:BP2705

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/935
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van terugkeerprocedures en de toepassing van lichter middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiseres, die geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Eiseres was op 9 januari 2011 in bewaring gesteld met het oog op haar uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich nooit bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld en derhalve niet rechtmatig in Nederland verbleef. Hierdoor was zij verplicht Nederland onmiddellijk te verlaten, wat zij niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de inbewaringstelling, waaronder het niet houden aan de vertrektermijn, terecht door verweerder waren ingeroepen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen konden worden toegepast, zoals vereist door de Terugkeerrichtlijn. Eiseres had aangevoerd dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet mogelijk was gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter G.M.J. Vijftigschild en griffier L.S. Lodder.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/935
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Indonesische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in uitzetcentrum Zestienhoven,
raadsvrouwe mr. I.M. Hidding,
eiseres;
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.M. Wuite,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 9 januari 2011 is eiseres, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 10 januari 2011 heeft eiseres tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 januari 2011. Eiseres is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door haar raadsvrouwe. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Eiseres heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 30 december 2010 (LJN: BO9776), aangevoerd dat het mogelijk is om een direct beroep te doen op de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn). Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sinds de Terugkeerrichtlijn directe werking toekomt, er geen wettelijke basis meer is voor het opleggen van de maatregel van bewaring. De gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd zijn namelijk andere dan die in artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn zijn genoemd, zodat de gronden de maatregel dan ook niet kunnen dragen.
Ingaande 25 december 2010 is de termijn verstreken waarbinnen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moesten doen treden om aan de Terugkeerrichtlijn te voldoen. Aan die verplichting heeft de Nederlandse wetgever tot op heden niet voldaan.
Nu het beroep ziet op de toepassing van de Terugkeerrichtlijn, dient te worden bezien of en op welke wijze artikel 15, eerste lid, aanhef, van de Terugkeerrichtlijn in deze zaak kan worden toegepast. Alvorens kan worden toegekomen aan de vraag of een artikel van de Terugkeerrichtlijn rechtstreekse werking heeft, dient te worden nagegaan of het van toepassing zijnde nationale recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 augustus 2007, AB 2007, 339).
De rechtbank leidt uit artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder 7 van de Terugkeerrichtlijn af, dat het in bewaring stellen van een vreemdeling op de grond dat risico op onderduiken bestaat, slechts mogelijk is op grond van in nationale wetgeving vastgelegde criteria om aan te nemen dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht. In de Nederlandse wetgeving zijn dergelijke criteria niet gegeven, waarbij de rechtbank betrekt dat de Vreemdelingencirculaire 2000 niet is aan te merken als wetgeving zoals bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 7 van de Terugkeerrichtlijn, zodat richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is.
Gelet op de in artikel 3, aanhef en onder 7 van de Terugkeerrichtlijn opgenomen opdracht van in wetgeving opgenomen criteria ten aanzien van het risico op onderduiken kan artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a van der Terugkeerrichtlijn geen rechtstreekse werking hebben.
De rechtbank zal vervolgens de rechtmatigheid van de gronden van de maatregel van bewaring in het licht van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b van de Terugkeerrichtlijn beoordelen.
Verweerder heeft aan de maatregel van bewaring 3 gronden ten grondslag gelegd:
1. onvoldoende middelen van bestaan
2. niet gehouden aan vertrektermijn
3. zonder vaste woon- of verblijfplaats.
De rechtbank overweegt het volgende.
Eiseres heeft de grond onder 1. en 3. gemotiveerd bestreden. De grond ‘niet gehouden aan vertrektermijn’ heeft eiseres niet heeft bestreden.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2006 (gepubliceerd in JV 2006/99) is de rechtbank van oordeel dat nu eiseres zich nooit bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld, haar geen verblijf bij of krachtens artikel 12 van de Vw 2000 was toegestaan en zij derhalve niet rechtmatig in Nederland verbleef. Eiseres diende Nederland ingevolge artikel 62, derde lid, aanhef en onder a, Vw 2000 dan ook onmiddellijk te verlaten. Nu eiseres dat niet heeft gedaan, heeft verweerder zich in het besluit tot inbewaringstelling terecht op het standpunt gesteld dat eiseres zich niet heeft gehouden aan haar vertrektermijn. Verweerder heeft hierin tevens een indicatie kunnen zien dat eiseres de voorbereiding van haar terugkeer of verwijderingsprocedure zal ontwijken of belemmeren, als opgenomen onder artikel 15, eerste lid, onder b van de Terugkeerrichtlijn.
De rechtbank is daarom van oordeel dat deze grond zelfstandig de maatregel van bewaring kan dragen. De overige gronden zullen daarom onbesproken blijven.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder met een lichter middel dan de maatregel van bewaring had moeten volstaan.
Uit artikel 15, eerste lid, aanhef van de Terugkeerrichtlijn volgt dat indien afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, een lidstaat behoort af te zien van het opleggen van de maatregel van bewaring.
In de Vw 2000 noch in het Vreemdelingenbesluit 2000 is bepaald wanneer volstaan kan worden met het opleggen van een zogenoemd lichter middel. In paragraaf A6/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat vermeld dat vanwege het ingrijpende karakter toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel steeds tot het strikt noodzakelijke beperkt dient te worden. Steeds zal nagegaan moeten worden of met een lichter middel kan worden volstaan.
Gelet op het bovenstaande en ook op hetgeen in de considerans van de Terugkeerrichtlijn onder (13) en (16) is opgenomen, verstaat de rechtbank het beleid aldus dat verweerder in het licht van het bepaalde in de Terugkeerrichtlijn niet kan volstaan met verwijzing naar de gronden van de maatregel als voldoende grondslag voor de inbewaringstelling, maar voorafgaand aan het opleggen van de maatregel tot inbewaringstelling behoort na te gaan of had kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier en het ter zitting verklaarde is gebleken dat eiseres tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat zij in 2009 Nederland is ingereisd. Eiseres bevond zich dus reeds geruime tijd voor de inbewaringstelling in Nederland. Zoals ook eerder overwogen heeft eiseres zich nooit bij de Nederlandse autoriteiten gemeld. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder op goede gronden kunnen overwegen dat, ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef, van de Terugkeerrichtlijn, in het geval van eiseres geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend konden worden toegepast.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, rechter, en door haar en L.S. Lodder als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.