vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 369862 / HA ZA 10-2296
Vonnis van 26 januari 2011
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [eiser] en de Staat genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding van 15 juni 2010;
-de conclusie van antwoord, van 11 augustus 2010;
-het tussenvonnis van 25 augustus 2010, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
-het proces-verbaal van comparitie van 20 januari 2011.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald. Het wordt heden bij vervroeging uitgesproken.
2.De feiten
2.1.[eiser] is op 17 januari 2009 aangehouden op verdenking van een misdrijf. In het kader van het strafvorderlijke onderzoek is beslag gelegd op gelden en goederen, waaronder (op diezelfde dag) een auto van hem (hierna te noemen de auto), te weten een Honda Civic 3D 1.5I, met bouwjaar 1991 en kenteken [nummer].
2.2.Na enige tijd op het terrein van de politieregio Zaanstad-Waterland te hebben gestaan, is de auto op 16 maart 2009 overgebracht naar de Dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: Domeinen), orgaan van de Staat, te Bleiswijk. Daar heeft een medewerker van Domeinen, [B], de waarde van de auto met toebehoren getaxeerd op € 400. Het hiervan opgemaakte rapport van 16 maart 2009 vermeldt dat de auto was voorzien van diverse accessoires, te weten een radio, boxen, siervelgen en een antenne. Deze vermelding is geschied door aankruising van een voorgedrukte tekst. Met de pen zijn daaraan nog enkele bijzonderheden toegevoegd. Vermeld is verder onder meer dat de auto "in redelijke staat" verkeerde. Het bij het rapport gevoegde schadeformulier maakt melding van enkele schaden. Aan het rapport zijn foto's van de auto gehecht.
2.3.Een door de Staat overgelegde "universele demontageverklaring" (hierna: de demontageverklaring) maakt melding van de auto. De demontageverklaring is ondertekend door "Autodemontage Almelo", volgens de Staat een sloopbedrijf (hierna: het sloopbedrijf). Het formulier voorziet blijkens zijn voorgedrukte tekst in medeondertekening door een expert, maar het is niet ook door een expert ondertekend. Volgens diezelfde tekst verklaart de expert "namens de verzekeraar c.q. eigenaar, [het] voertuig in eigendom over te dragen aan onderstaand door VbV [zijnde het Verbond van Verzekeraars, toevoeging rechtbank] erkend demontagebedrijf [...]". Door de ondertekening van het formulier heeft het sloopbedrijf onder meer verklaard:
"[...] bovengenoemd voertuit in eigendom te hebben aanvaard en [...]
1.[...]
2.het voertuig daadwerkelijk in eigen beheer te demonteren, VIN zo snel mogelijk leesbaar door te halen en het voertuig niet in eigendom over te dragen dan wel te exporteren;
3.bij verkoop en/of gebruik van onderdelen van het voertuig, dat zou kunnen leiden tot herleving van de identiteit van het voertuig conform de RDW-regeling samengestelde voertuigen, via VbV of Stiba het LIV op de hoogte te stellen;
[...]"
2.4.Met een brief van 2 juli 2009 heeft de behandelende officier van justitie aan Domeinen bericht dat de auto dient te worden teruggegeven aan [eiser]. De officier heeft aan deze opdracht geen gevolg gegeven op de grond dat de auto is vernietigd. Latere correspondentie tussen partijen heeft niet tot overeenstemming geleid. Volgens [eiser] was de auto, met inbegrip van accessoires, € 6.482 waard, maar Domeinen heeft voor hem, op basis van de vermelde taxatie, een bedrag van € 400 beschikbaar gehouden. Domeinen heeft in dit verband ook nog een "schriftelijke taxatie" door een derde, Autotelex, laten uitvoeren. De desbetreffende taxateur heeft de auto niet gezien, maar een oordeel gegeven op basis van het onder 2.2 vermelde rapport van 16 maart 2009. In het rapport van Autotelex, van 25 februari 2010, is in de rubriek "Opties, accessoires" het volgende vermeld: "Audio-installatie, lichtmetalen velgen, sportuitlaat, aftermarket, achterlichtunits". In de rubriek "Schade" is vermeld: "Roestvorming achterscherm(en), normale gebruikerssporen". Autotelex heeft de handelswaarde van de auto getaxeerd op € 300 (incl. btw), zowel per 16 maart 2009 als per 2 juli 2007.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert, samengevat, primair de veroordeling van de Staat om hem, [eiser], weer in het bezit te stellen van de auto met de daarbij behorende zaken, op straffe van een dwangsom, dan wel, subsidiair, de veroordeling van de Staat tot betaling van € 7.528,11, dan wel een naar billijkheid vast te stellen bedrag, in beide gevallen vermeerderd met rente en kosten.
3.2.Hij voert hiertoe het volgende aan. Hij heeft de auto in april 2008 gekocht voor
€ 1.500 en hij heeft voor de auto accessoires aangeschaft ter waarde van € 4.982 in totaal. Deze accessoires maakten ten tijde van de beslaglegging deel uit van de auto. De Staat heeft niet aangetoond dat de auto zich niet meer in zijn macht bevindt (bij Domeinen of elders); de demontageverklaring roept veel onbeantwoorde vragen op. Als teruggave niet meer mogelijk is, dient de Staat hem, [eiser], de waarde van de auto (met inbegrip van de accessoires) te vergoeden, en dus € 6.482. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente (€ 278,11 tot en met 11 maart 2010) en buitengerechtelijke incassokosten (ten bedrage van € 768).
3.3.De Staat voert verweer. Volgens hem is de auto vernietigd, zodat het primaire onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is. De Staat stelt dat hij ten aanzien van de auto heeft gehandeld met toepassing van geldende regelgeving, waaronder de artikelen 117 lid 2 en 119 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen en de toenmalige "Handleiding inbeslagneming artikel 94 WvSv", een aanwijzing in de zin van artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie van het College van procureurs-generaal. Nu de waarde van de auto minder dan € 450 bedroeg, kon de auto na een periode van drie maanden worden vernietigd, hetgeen ook is gebeurd. De Staat bestrijdt de juistheid van de stellingen van [eiser] over de (hogere) waarde van de auto en van de accessoires.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.In dit geding zijn twee hoofdvragen te beantwoorden. In de eerste plaats speelt de vraag of de auto nog in de macht van de Staat is (of zonder bijzondere problemen in de macht van de Staat is te brengen) en in de tweede plaats - bij een ontkennend antwoord op die eerste vraag - de vraag welke waarde de auto ten tijde van de inbeslagneming en kort daarna had.
4.2.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Staat met de demontageverklaring voorlopig bewezen dat de auto aan het sloopbedrijf is overgedragen en niet meer bestaat. Terecht plaatst [eiser] vraagtekens bij de tekst van de verklaring. Deze is kennelijk voor een ander doel opgemaakt dan het doel waarvoor Domeinen die gebruikt. Uit de stellingen van de Staat volgt dat hij zich niet op het standpunt stelt dat hij de eigendom van de auto had en deze eigendom kon overdragen. Er is volgens de Staat op rechtmatige wijze toepassing gegeven aan strafvorderlijke bepalingen. Los van de vraag of dit betoog juist is, moet worden vastgesteld dat het formulier - het enige bewijsstuk waarop de Staat zich hier beroept - dan in de eigen visie van de Staat inadequaat is, immers vermeldingen inhoudt die voor een deel onjuist zijn en niet vermeldt wat er (rechtens) wél is gebeurd. Deze gebreken nemen echter niet weg dat het hoogst aannemelijk is - en daarom voorshands als bewezen kan gelden - dat de Staat geen macht meer heeft over de auto en deze niet meer kan terughalen, en dus niet in staat is tot teruggave.
4.3.[eiser] heeft tijdens de comparitie verklaard dat hij niet in staat is te bewijzen dat dit anders is, dat wil zeggen: dat de Staat nog wel over de auto beschikt. Een bewijsopdracht aan hem op dit punt is dus zinloos en zal daarom achterwege blijven. Dit betekent dat het primaire onderdeel van zijn vordering, dat berust op de stelling dat de auto nog wel bestaat en in handen is van de Staat, dient te worden afgewezen.
4.4.In deze situatie dient de Staat aan [eiser] de waarde van de auto te vergoeden. Tijdens de comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt in deze zin dat [eiser] het ook al eerder door de Staat aan hem voorgelegde betaalformulier heeft ingevuld en ondertekend en dat de Staat hem het reeds eerder uitbetaalde bedrag van € 400 zal uitbetalen. Elk van partijen heeft voor het overige alle stellingen gehandhaafd. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen intussen uitvoering hebben gegeven aan deze deelregeling, zodat de vordering van [eiser] in elk geval voor een deel groot € 400 niet meer toewijsbaar is.
4.5.De Staat heeft voorlopig in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat na de inbeslagneming is gehandeld in overeenstemming met de door hem genoemde regels. Kort gezegd komen deze hierop neer dat het openbaar ministerie (OM), het hier bevoegde orgaan van de Staat, aan de bewaarder een machtiging tot vervreemding van in beslag genomen voorwerpen kan verlenen ten aanzien van voorwerpen waarvan de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde. Tot dergelijke voorwerpen behoren auto's met een waarde van minder dan € 450. Het OM heeft Domeinen gemachtigd om auto's met een waarde van minder dan dat bedrag te (doen) vernietigen, terwijl auto's met een waarde tussen € 450 en € 2.200 dienen te worden verkocht bij inschrijving. Voorshands is de rechtbank van oordeel dat Domeinen mocht afgaan op de taxatie van 16 maart 2009, die uitkwam op een bedrag lager dan € 400 en in dat opzicht is bevestigd door de externe "schriftelijke taxatie" van 25 februari 2010. Tot dit voorlopige oordeel draagt ook bij dat [eiser] tot dusver zijn andersluidende standpunt, over een veel hogere waarde, niet is gestaafd door enig bewijsstuk.
4.6.Op grond van het onder 4.5 vermelde acht de rechtbank voorlopig bewezen dat de auto (met inbegrip van de accessoires) een waarde van minder dan € 450 had. Nu [eiser] zijn stelling over een veel hogere waarde heeft gehandhaafd en daarvan bewijs heeft aangeboden, zal hij in de gelegenheid worden gesteld hieromtrent bewijs te leveren. Dit leidt tot de hierna geformuleerde bewijsopdracht.
4.7.Het is doelmatig als alle voor te brengen getuigen (in het verhoor aan de zijde van [eiser] en in een eventueel tegenverhoor aan de zijde van de Staat) op één dag kunnen worden gehoord. De rechtbank geeft de advocaten van partijen daarom in overweging zich met elkaar te verstaan om te bewerkstelligen dat met één zittingsdag kan worden volstaan. Als partijen (nader) schriftelijk bewijs willen bijbrengen, dienen zij de desbetreffende stukken uiterlijk veertien dagen vóór de datum van het getuigenverhoor aan de rechtbank toe te zenden. Een en ander laat uiteraard onverlet dat de Staat na kennisneming van alle bewijsmiddelen waarop [eiser] zich wil beroepen, de gelegenheid krijgt een definitief standpunt over het tegenbewijs te bepalen.
4.8.Als de hierna te noemen datum voor het getuigenverhoor bij een van partijen op een verhindering stuit, dient deze partij dit binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis te berichten aan de civiele griffie van de rechtbank (met vermelding van het zaak- en rolnummer van deze zaak en met gelijktijdige opgave van de verhinderdata aan beide zijden in de periode van 8 maart tot 15 april 2011).
4.9. Thans wordt dus beslist als volgt.
5.De beslissing
De rechtbank:
stelt [eiser] in de gelegenheid het bewijs te leveren van feiten en omstandigheden die de conclusie wettigen dat de auto, met inbegrip van de daarmee verbonden of daarin aanwezige accessoires, ten tijde van de inbeslagneming de door hem gestelde waarde had, en in elk geval een veel hogere waarde dan € 450;
bepaalt dat schriftelijk bewijs uiterlijk veertien dagen vóór de hierna te vermelden datum van het getuigenverhoor aan de rechtbank (ter attentie van de civiele griffie, met vermelding van het zaak- en rolnummer van deze zaak) dient te worden ingezonden, met afschrift aan de advocaat van de wederpartij;
bepaalt dat getuigen kunnen worden gehoord ter zitting van mr. Hofhuis op maandag
7 maart 2011 om 13.00 uur in het gebouw van de rechtbank, Prins Clauslaan 60 te
's-Gravenhage;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op
26 januari 2011.