Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 383075 / KG ZA 10-1609
Vonnis in kort geding van 19 januari 2011
de vennootschap naar Duits recht
Blom Deutschland GmbH,
statutair gevestigd te Schorndorf (Duitsland),
eiseres,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. M.J. Mutsaers te Zwolle,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat, Data ICT-Dienst),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.H.M. Konings te 's-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TerraImaging B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster tot tussenkomst in het incident,
tussenkomende partij,
advocaat mr. J.F. van Nouhuys te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eurosense B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
verzoekster tot tussenkomst in het incident,
tussenkomende partij,
advocaat mr. A.F.J. Jacobs te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'Blom', 'de Staat', 'TerraImaging' en 'Eurosense'.
1. De incidenten tot tussenkomst
TerraImaging heeft primair gevorderd om in de procedure tussen Blom en de Staat te mogen tussenkomen en subsidiair om zich te mogen voegen; Eurosense heeft eveneens gevorderd om te mogen tussenkomen. Ter zitting van 12 januari 2011 hebben Blom en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen tussenkomst van TerraImaging en Eurosense. TerraImaging en Eurosense zijn vervolgens toegelaten als tussenkomende partij aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende zelfstandig belang hebben. Voorts is niet gebleken dat de verzoeken tot tussenkomst in de weg staan aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 januari 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 30 augustus 2010 heeft de Staat een openbare Europese aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor 'Raamovereenkomst Inwinning AHN-2 2011-2012: Raamovereenkomst voor het vervaardigen en leveren van hoogtegegevens van delen van Nederland, ingewonnen door middel van laseraltimetrie', hierna te noemen de 'Raamovereenkomst'. Op de aanbestedingsprocedure ter zake van de Raamovereenkomst is het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao) van toepassing. Als gunningscriterium geldt 'de economisch meest voordelige inschrijving'. De aanbestedingsprocedure ziet op de gunning van een Raamovereenkomst aan meerdere partijen. Het voorwerp van de aanbesteding en de procedure ter zake van de Raamovereenkomst zijn nader beschreven in het 'Beschrijvend Document (BD) Openbare Procedure Zaaknummer 31045627 Raamovereenkomst Inwinning AHN-2 2011-2012', hierna te noemen het 'Beschrijvend Document'.
2.2. In het kader van de Raamovereenkomst is tevens een 'Offerteaanvraag Nadere Opdrachten', hierna de 'Offerteaanvraag', op de aanbestedingskalender geplaatst, waarin inhoudelijk wordt ingegaan op de specifieke eisen en wensen voor twee nadere opdrachten onder de Raamovereenkomst, die door middel van een nadere overeenkomst zullen worden vastgelegd. De 'Offerteaanvraag' maakt formeel geen deel uit van de Europese aanbestedingsprocedure, maar is, inclusief de bijbehorende documenten, wel toegevoegd aan de aanbestedingsstukken. Partijen moeten bij de inschrijving voor de Raamovereenkomst tevens een offerte voor de beide nadere opdrachten indienen. De inschrijvers die voldoen aan de in het Beschrijvend Document gestelde eisen, zullen een Raamovereenkomst gegund krijgen. Vervolgens kan een nadere opdracht alleen gegund worden aan een partij met wie een Raamovereenkomst tot stand is gekomen, met dien verstande dat een partij slechts één van de twee nadere opdrachten gegund kan krijgen.
2.3. In het Beschrijvend Document is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
<i>"(...)</i>
Beschrijvend document
<i>(...)".</i>
2.4. In hoofdstuk 8 van het Beschrijvend Document zijn technisch inhoudelijke eisen beschreven met betrekking tot de te leveren data en documenten gedurende de uitvoering van de nadere opdrachten. In hoofdstuk 9 van het Beschrijvend Document is, naast een beschrijving van de uit te voeren controles en te leveren gegevens, tevens aangegeven welke verificaties en controles worden uitgevoerd op de aangeleverde data.
2.5. Bijlage 3 bij het Beschrijvend Document betreft documentatie met betrekking tot de zadeldakmethode en bestaat uit sheets aan de hand waarvan een presentatie is gegeven. Bijlage 3 vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:
<i>"(...)</i>
Bijlage 3
<i>(...) ".</i>
Op de tweede sheet op pagina 2 van Bijlage 3 is een formule opgenomen voor de berekening van de karteeronzekerheid.
2.6. De Offerteaanvraag vermeldt - voor zover thans van belang - het volgende:
<i>"(...)</i>
Offerteaanvraag
<i>(...)".</i>
2.7. Ter zake van de nadere opdrachten zijn drie Nota's van Inlichtingen verstrekt, waarin antwoord wordt gegeven op de vragen van de inschrijvers. In de derde Nota van Inlichtingen is - voor zover hier relevant - het volgende opgenomen:
<i>"(...)</i>
Derde nota van inlichtingen
<i>".</i>
2.8. Op 8 oktober 2010 heeft Blom ingeschreven voor de Raamovereenkomst en heeft zij tevens een offerte ingediend voor de twee nadere opdrachten.
2.9. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft de Staat aan Blom meegedeeld dat ter zake van de Raamovereenkomst vier inschrijvingen zijn ontvangen en dat de Staat voornemens is de Raamovereenkomst te gunnen aan Blom, Eurosense, Fugro Aerial Mapping B.V. (hierna 'Fugro') en TerraImaging. De Raamovereenkomst tussen Blom en de Staat is op 4 november 2010 tot stand gekomen.
2.10. In een telefoongesprek op 4 november 2010 heeft de Staat aan Blom meegedeeld dat haar offerte voor de nadere opdrachten niet voor gunning in aanmerking komt.
2.11. Naar aanleiding van een gesprek met Fugro is de Staat tot de conclusie gekomen dat bij de beoordeling van de inschrijvingen voor de nadere opdrachten niet alle betrokken criteria even duidelijk waren te herleiden tot het bepaalde in de Offerteaanvraag en de bijbehorende documenten, zodat de Staat heeft besloten tot een herbeoordeling, hetgeen op 9 november 2010 per e-mail aan Blom is meegedeeld.
2.12. Op 15 november 2010 heeft de Staat aan de hand van een op 12 november 2010 per e-mail aan Blom verzonden memo van dezelfde datum de op de integrale herbeoordeling gebaseerde scores met Blom besproken. Uit het memo blijkt dat Blom op de aspecten kw-1-a en kw-2-b de score 0 heeft behaald, op de aspecten kw-1-b en kw-1-c de score 1 en op het aspect kw-2-a de score 2. Op de aspecten van het subgunningscriterium 'Visie op samenwerking' (kw-3-a en b), te weten 'Communicatieplan' en 'Houding en gedrag', heeft Blom respectievelijk de scores 3 en 4 behaald. De Staat heeft aan Blom meegedeeld dat haar offerte niet voor gunning in aanmerking komt omdat haar totaalscore voor zowel het subgunningscriterium 'Projectplan' als het subgunningscriterium 'Kwaliteitsplan' minder dan 2 is.
2.13. Bij brief van 29 november 2010 heeft Blom aan de Staat meegedeeld dat zij bezwaar maakt tegen de gang van zaken met betrekking tot de aanbesteding van de nadere opdrachten.
2.14. Op 13 december 2010 heeft Blom schriftelijk vragen aan de Staat gesteld over de wijze waarop het gunningsvoornemen van de Staat met betrekking tot de nadere opdrachten tot stand is gekomen. Bij brief van 30 december 2010 heeft de Staat op de brief van Blom gereageerd.
2.15. Blom heeft van Fugro een memo ontvangen dat in het kader van de toelichting van de Staat op de (uitkomst van de) herbeoordeling aan Fugro is verstrekt. Dit memo heeft als onderwerp 'tweede beoordeling' en er is een tabel in opgenomen met voor ieder subgunningscriterium per aspect (=subsubgunningscriterium) in rood de wensen en in zwart de eisen uit het Beschrijvend Document.
3.1. Blom vordert - zakelijk weergegeven - primair de Staat te gebieden om de aanbesteding van de nadere opdrachten stop te zetten en de vier partijen met wie een Raamovereenkomst is gesloten opnieuw in de gelegenheid te stellen een offerte in te dienen voor de nadere opdrachten, alsmede de Staat te veroordelen tot het betalen aan Blom van een redelijke tegemoetkoming in de gemaakte offertekosten; subsidiair een in goede justitie te bepalen maatregel te treffen, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. Daartoe stelt Blom - samengevat - het volgende.
De Staat heeft zijn beoordelingsmethodiek in de derde Nota van Inlichtingen ingrijpend gewijzigd. Vervolgens is de beoordelingssystematiek nogmaals gewijzigd nadat de Staat naar aanleiding van een gesprek met Fugro heeft besloten tot herbeoordeling van de inschrijvingen over te gaan aan de hand van een Herbeoordelingsprotocol. Uit dit Herbeoordelingsprotocol blijkt dat de Staat bij zijn beoordeling onderscheid heeft gemaakt tussen eisen en wensen, terwijl dit onderscheid nergens in de aanbestedingsstukken terugkomt. Voorts blijkt daaruit dat de Staat niet heeft getoetst op alle eisen uit hoofdstuk 9 van het Beschrijvend Document, terwijl de eisen uit hoofdstuk 8 van het Beschrijvend Document bij de beoordeling helemaal geen rol hebben gespeeld. De Staat heeft daarmee ontoelaatbare wijzigingen in het beoordelingsssyteem aangebracht, zodat hij in strijd met de beginselen van transparantie en gelijke behandeling heeft gehandeld. De Staat heeft afgeweken van zijn eigen procedurevoorschriften. De Staat heeft aan andere inschrijvers meer inzicht gegeven in de beoordeling dan aan Blom en de mogelijkheid heeft geboden tot toelichting van de inschrijving, het beoordelingsteam bestaat niet uit deskundige personen en in het kader van de herbeoordeling zijn de scores direct met het hele beoordelingsteam bepaald, zonder dat de offertes eerst door de individuele deskundigen zijn beoordeeld.
De (her-)beoordeling van de offerte van Blom is voorts onbegrijpelijk. Het is Blom niet duidelijk hoe de Staat tot de zeer negatieve scores heeft kunnen komen, waarbij van belang is dat Blom ter zake van sommige aspecten duidelijk meerwaarde heeft geboden, zonder dat dit in de behaalde scores tot uitdrukking komt.
Ten slotte heeft Blom gesteld dat de Staat op oneigenlijke wijze gebruik heeft gemaakt van de figuur van de raamovereenkomst. Door het aanbesteden van een Raamovereenkomst en parallel daaraan nadere opdrachten, is sprake van een verkapte niet-openbare procedure, die slechts bedoeld lijkt te zijn om het mogelijk te maken dat in geval van wanprestatie door de opdrachtnemer van een nadere opdracht opnieuw een offerte aan de partijen bij de Raamovereenkomst kan worden gevraagd zonder dat opnieuw hoeft te worden aanbesteed.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3.4. TerraImaging vordert - zakelijk weergegeven - na vermindering van eis ter terechtzitting primair Blom te gebieden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een volledig afschrift van de door haar in het geding gebrachte stukken te verschaffen, op straffe van een dwangsom, alsmede de vorderingen van Blom af te wijzen, met veroordeling van Blom in de kosten van het geding.
3.5. Verkort weergegeven stelt TerraImaging daartoe dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen grondslag biedt voor het achterhouden van processtukken aan tot de procedure toegelaten partijen. Voorts stelt zij belang te hebben bij afwijzing van de vorderingen van Blom. Door de door Blom aanhangig gemaakte kort geding-procedure kan de (definitieve) gunning aan TerraImaging in gevaar komen en bestaat de kans dat TerraImaging de nadere opdracht niet daadwerkelijk uit kan voeren.
3.6. Eurosense vordert - zakelijk weergegeven - de vorderingen van Blom af te wijzen, alsmede de Staat te verbieden om de opdracht op te dragen aan een ander dan Eurosense, kosten rechtens.
3.7. Verkort weergegeven stelt Eurosense daartoe dat zij er belang bij heeft dat de nadere opdracht definitief aan haar gegund wordt en derhalve bij afwijzing van de vorderingen van Blom, nu die definitieve gunning daardoor in gevaar kan komen.
3.8. Voor zover nodig zullen de standpunten van Blom en de Staat met betrekking tot de vorderingen van TerraImaging en/of Eurosense hierna worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. In het onderhavige geschil is aan de orde de vraag of het voornemen van de Staat om de nadere opdrachten onder de Raamovereenkomst te gunnen aan TerraImaging en Eurosense in stand kan blijven. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.2. Als meest verstrekkende verweer heeft de Staat aangevoerd dat Blom haar recht om te klagen over de beoordelingssystematiek heeft verwerkt. In de visie van de Staat had Blom in navolging van het Grossmann-arrest (HvJEG, 12 februari 2004, C-230/02) vóór de inschrijfdatum moeten klagen.
4.3. Uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser (Blom) zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende, maar is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar (de Staat) het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Dat de Staat er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat Blom haar aanspraak niet geldend zou maken, is voorshands niet aannemelijk, nu Blom op 29 november 2010 schriftelijk haar bezwaren aan de Staat kenbaar heeft gemaakt en zij bij brief aan de Staat van 13 december 2010 vragen over de beoordelingssystematiek heeft gesteld. Van onredelijke benadeling van de Staat is naar voorlopig oordeel evenmin voldoende gebleken. Het enkele standpunt van de Staat dat dit kort geding tot vertraging in de gunningsprocedure leidt, is hiervoor vooralsnog niet voldoende.
4.4. Blom heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordelingssystematiek die de Staat heeft gehanteerd niet eenduidig is geweest en dat de Staat daarin ontoelaatbare wijzigingen heeft aangebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de eerste beoordeling van de offertes niet alle in de beoordeling betrokken criteria even duidelijk waren te herleiden tot de Offerteaanvraag en het Beschrijvend Document. De Staat heeft hierin aanleiding gezien de ingediende offertes opnieuw te beoordelen aan de hand van de juiste norm. Weliswaar is deze gang van zaken minst genomen ongelukkig te noemen, maar dit rechtvaardigt naar voorlopig oordeel nog niet de conclusie dat de beoordelingssystematiek niet eenduidig is geweest. Uit de paragrafen 5.1 tot en met 5.3 van de Offerteaanvraag, in samenhang bezien met het Beschrijvend Document en de beantwoording van de vragen in de derde Nota van Inlichtingen moet het voor Blom als behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver duidelijk geweest zijn waaraan haar offerte diende te voldoen. Blom heeft ook blijk gegeven de beoordelingssystematiek in die zin te hebben begrepen, nu zij volgens die systematiek haar inschrijving heeft ingericht. Anders dan Blom heeft betoogd is voorshands onvoldoende gebleken dat de Staat de offertes van Blom in het kader van de herbeoordeling niet heeft getoetst aan alle relevante eisen uit hoofdstuk 9 van het Beschrijvend Document of dat de eisen uit hoofdstuk 8 van het Beschrijvend Document bij de herbeoordeling helemaal geen rol hebben gespeeld, terwijl uit het antwoord op vraag 1 in de derde Nota van Inlichtingen bovendien volgt dat de Staat tot dit laatste ook niet verplicht was. Blom heeft zich in dit verband beroepen op het memo dat zij van Fugro heeft ontvangen en dat zij aanduidt als 'herbeoordelingsprotocol'. De Staat heeft echter onweersproken aangevoerd dat het memo dat hij heeft verstrekt geen herbeoordelingsprotocol is, maar een intern stuk dat de Staat slechts als geheugensteuntje tijdens de bespreking met Fugro heeft gebruikt. Voor het overige heeft Blom geen omstandigheden gesteld ter rechtvaardiging van haar standpunt dat de herbeoordeling door de Staat in strijd met de vooraf kenbaar gemaakt beoordelingssystematiek heeft plaatsgevonden, noch heeft zij aannemelijk gemaakt dat de Staat ontoelaatbare wijzigingen in de beoordelingsssytematiek heeft aangebracht. Aan de primaire stellingen van Blom wordt dan ook voorbijgegaan.
4.5. Tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Staat heeft Blom haar stelling dat de Staat aan andere inschrijvers meer inzicht heeft gegeven in de beoordeling van de offertes voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Hetzelfde geldt voor de stelling van Blom dat aan andere inschrijvers de mogelijkheid is geboden tot toelichting van de inschrijving en dat de (her-)beoordeling van de offertes door niet-deskundige personen zou zijn uitgevoerd. Voorts heeft Blom gesteld dat de offertes in het kader van de herbeoordeling in strijd met het bepaalde in de Offerteaanvraag direct door het hele beoordelingsteam zijn beoordeeld, zonder dat deze eerst zijn getoetst door de individuele deskundigen. De individuele beoordeling had echter reeds plaatsgevonden, zij het deels op basis van een verkeerde norm. Nu elke beoordelaar zijn eigen mening al gevormd had, kon in het kader van de herbeoordeling - alhoewel een hernieuwde individuele beoordeling alleszins denkbaar was geweest - in redelijkheid volstaan worden met het plenair bespreken van de beoordeling.
4.6. Blom heeft zich erop beroepen dat de herbeoordeling van de offertes door de Staat onjuist is geweest en dat aan Blom ten onrechte verkeerde scores zijn toegekend. Daarbij is niet van belang wat de uitslag van de eerste beoordeling is geweest, nu alleen de herbeoordeling van belang is. Volgens de Staat heeft Blom haar rechten op dit punt verwerkt, nu zij haar inhoudelijke bezwaren tegen de afwijzing van haar offertes eerst ter zitting naar voren heeft gebracht. Nog daargelaten de vraag of inderdaad sprake is van rechtsverwerking, zoals door de Staat is betoogd, wordt het volgende overwogen, waarbij als uitgangspunt geldt dat de voorzieningenrechter slechts marginaal kan toetsen of de deskundigen in redelijkheid tot hun oordeel hebben kunnen komen. Blom heeft onder meer gesteld dat zij ten onrechte de score 0 heeft behaald met betrekking tot het aspect kw-1-a. Blom heeft in dat verband naar voren gebracht dat in de beoordeling van haar offerte door de Staat is aangegeven dat met de door Blom genoemde waarden voor de planimetrische nauwkeurigheid en de puntdichtheid/puntverdeling niet kan worden voldaan aan de eindterm ten aanzien van de karteerbaarheid. De Staat heeft de door Blom in haar offerte genoemde waarden in een andere formule ingevoerd dan de formule die Blom heeft gehanteerd, terwijl de te hanteren formule in de aanbestedingsdocumenten niet dwingend is voorgeschreven, aldus Blom. Deze stelling kan naar voorlopig oordeel echter niet worden gevolgd. Immers, uit hetgeen in paragraaf 9.3 en in eis 43 in het Beschrijvend Document is weergegeven (zie hiervoor onder 2.3.), in samenhang bezien met bijlage 3 bij het Beschrijvend Document (zie hiervoor onder 2.5.), moet het voor een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver duidelijk zijn geweest dat de karteeronzekerheid diende te worden berekend aan de hand van de in bijlage 3 bij het Beschrijvend Document omschreven formule. Nu vaststaat dat Blom de karteeronzekerheid niet met die formule heeft berekend, is het oordeel van de Staat dat Blom op het aspect kw-1-a de score 0 heeft behaald vooralsnog niet onrechtmatig. Aan de stelling van Blom dat zij ook op het aspect kw-1-b beter had moeten scoren wordt eveneens voorbijgegaan. De Staat heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt dat Blom in haar offerte is uitgegaan van het uitvoeren van vluchten in de periode van 15 januari tot 1 april van elk jaar. Gelet op het bepaalde in eis 23 van het Beschrijvend Document (zie hiervoor onder 2.3.) dienen de vluchten echter in de periode van 1 december tot 1 april te worden uitgevoerd, zodat het oordeel van de Staat dat Blom op dit aspect de score 1 heeft behaald voorshands niet onjuist voorkomt. Ten slotte heeft Blom zich erop beroepen dat zij ten onrechte de score 1 heeft behaald op het aspect kw-1-c. Hiertegenover heeft de Staat echter onbetwist aangevoerd dat Blom ter zake van dit aspect een onjuiste format heeft gebruikt en dat niet alle voorgeschreven elementen in de risico-analyse zijn betrokken. Nu de Staat gelet op het voorgaande naar voorlopig oordeel op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat Blom ter zake van het subgunningscriterium 'Projectplan' niet de in paragraaf 4.2 van de Offerteaanvraag vereiste score van 2 heeft behaald, is zijn standpunt dat Blom niet voor gunning in aanmerking komt niet onrechtmatig.
4.7. Blom heeft zich op het standpunt gesteld dat de Staat de figuur van de raamovereenkomst op oneigenlijke gronden heeft gebruikt. Nog daargelaten dat voorshands voldoende duidelijk uit het Beschrijvend Document en de Offerteaanvraag blijkt dat een Raamovereenkomst wordt aanbesteed en parallel daaraan in ieder geval twee nadere opdrachten, terwijl gesteld noch gebleken is dat Blom tegen deze systematiek in een eerder stadium bezwaren heeft geuit, is naar voorlopig oordeel niet gebleken dat Blom door deze systematiek op enigerlei wijze in haar belangen wordt geschaad, noch dat zij daardoor rechtsbescherming ontbeert. Dit standpunt van Blom wordt dan ook verworpen.
4.8. Gelet op al het voorgaande worden de vorderingen van Blom afgewezen, met veroordeling van Blom - als de in het ongelijk gestelde partij - in de kosten van de Staat, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
4.9. De vordering van TerraImaging strekkende tot afgifte van het procesdossier wordt afgewezen. TerraImaging heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat zij na tussenkomst procespartij is, zodat zij recht heeft op inzage in het complete procesdossier. TerraImaging is weliswaar toegelaten als tussenkomende partij en daarmee partij in dit kort geding, maar dit brengt niet zonder meer met zich dat zij een onbeperkt recht heeft op inzake in de processtukken of afgifte daarvan. Van belang is dat Blom heeft aangeboden het procesdossier aan TerraImaging ter beschikking te stellen, behoudens de stukken die bedrijfsvertrouwelijke gegevens bevatten. Blom heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij gelet op de aard van die gegevens uit hoofde van haar concurrentiepositie een onevenredig nadeel lijdt wanneer zij gehouden zou zijn die stukken aan TerraImaging te verstrekken. Daartegenover heeft TerraImaging onvoldoende onderbouwd dat zij een gerechtvaardigd belang heeft bij afgifte van ook die processtukken. Ondanks de afwijzing moet Blom in haar verhouding tot TerraImaging worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van TerraImaging was immers te voorkomen dat de opdracht niet aan haar zou worden gegund, welk doel is bereikt Blom zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van TerraImaging.
4.10. Nu de Staat voornemens is de nadere opdracht ook definitief te gunnen aan Eurosense, brengt voormelde beslissing mee dat Eurosense geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vordering tegen de Staat, zodat deze wordt afgewezen. Hetgeen partijen ter zake hebben gesteld en aangevoerd behoeft daarom geen verdere bespreking. Eurosense zal worden veroordeeld in de kosten van de Staat, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Staat als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moet Blom in haar verhouding tot Eurosense worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van Eurosense was immers te voorkomen dat de opdracht niet aan haar zou worden gegund, welk doel is bereikt. Blom zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van Eurosense.
- wijst de vorderingen van Blom af;
- wijst de vordering van TerraImaging af;
- wijst de vordering van Eurosense af;
- veroordeelt Eurosense voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Staat in de kosten van de Staat, tot dusver begroot op nihil;
- veroordeelt Blom in de overige proceskosten, tot dusver begroot aan de zijde van zowel de Staat, als TerraImaging, als Eurosense telkens op € 1.384,--, waarvan € 568,-- aan griffierecht en € 816,-- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat over de proceskosten ten behoeve van de Staat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf veertien dagen na heden;
- verklaart de proceskostenveroordeling ten behoeve van TerraImaging en Eurosense uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2011.