ECLI:NL:RBSGR:2011:BP3571

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-23119
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.J. Medze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 februari 2011 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door een eiser van Soedanese nationaliteit. De eiser had op 9 maart 2010 bezwaar aangetekend tegen een kennisgeving van overdracht aan een ander land, in het kader van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en derhalve niet vatbaar is voor bezwaar of beroep. De rechtbank baseerde haar oordeel op de interpretatie van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening, waarin wordt gesteld dat bezwaar en beroep openstaan tegen de beslissing om het asielverzoek niet te behandelen, maar niet tegen de kennisgeving zelf. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken die deze lijn bevestigen, waaronder een uitspraak van 24 december 2009 en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat de kennisgeving enkel een informatief karakter heeft en geen rechtsgevolgen met zich meebrengt. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en was er geen aanleiding om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan door rechter A.J. Medze, in aanwezigheid van griffier L.P. van Os, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 23119
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 februari 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Soedanese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 9 maart 2010 bezwaar aangetekend tegen de kennisgeving van overdracht aan een ander land dat gebonden is aan de Verordening (EG) nr. 343/2003 (Dublinverordening). Bij besluit van 2 juni 2010 heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het geschil na volgende feiten. Eiser is op 15 augustus 2009 dor de Koninklijke Marechaussee brigade Coevorden opgehouden en aansluitend diezelfde dag in bewaring gesteld. Eiser heeft op 31 augustus 2010 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beslissing van 3 maart 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 5 maart 2010 heeft verweerder voornoemde kennisgeving van 3 maart 2010 aan de gemachtigde van eiser verzonden. Bij uitspraak van 2 april 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (AWB10/8919) de gevraagde voorziening toegewezen, in die zin dat verweerder wordt gelast de uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep is beslist. Bij uitspraak van 20 juli 2010 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats (AWB 10/8917) het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.2 Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat voornoemde kennisgeving geen rechtsgevolgen in het leven roept en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtsgevolgen vloeien voort uit de asielbeschikking zelf en bezwaren tegen de overdracht kunnen tegen deze beschikking naar voren worden gebracht dan wel nog tegen de feitelijke uitzetting zelf. Met toepassing van artikel 7:3, onder a, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgezien van het horen van eiser.
2.3 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat uit artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening blijkt dat tegen de kennisgeving rechtsmiddelen openstaan. De Dublinverordening verlangt een kennisgeving en speelt in die Verordening een zelfstandige rol. Eiser wijst erop dat het feit dat indien hij geen rechtsmiddel tegen de kennisgeving zou kunnen aanwenden, de kennisgeving in stand blijft, ook als het beroep tegen de afwijzende beschikking gegrond wordt verklaard, zoals in onderhavig geval is gebeurd. Nu de kennisgeving het document is dat moet worden aangemerkt als titel voor de overdracht, zou de titel daarmee blijven bestaan.
2.4 Het betoog van eiser faalt. Anders dan eiser leest de rechtbank artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening veeleer in samenhang met het eerste lid van artikel 19. Artikel 19, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening luiden -in de Nederlandstalige versie- als volgt:
Artikel 19
1. Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname van een asielzoeker, stelt de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, de asielzoeker in kennis van de beslissing om het asielverzoek niet te behandelen en van de verplichting om de asielzoeker over te dragen aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling.
2. De in lid 1 bedoelde beslissing wordt gemotiveerd. In de kennisgeving wordt vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en, indien de asielzoeker zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich in die lidstaat moet melden. Tegen deze beslissing kan beroep of bezwaar worden aangetekend. Dit heeft geen opschortende werking voor de overdracht, tenzij het gerecht of de bevoegde instantie, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, naar gelang van het geval een andersluidende beslissing neemt.
2.5 Artikel 19, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening luiden -in de Engelstalige versie- als volgt:
Article 19
1. Where the requested Member State accepts that it should take charge of an applicant, the Member State in which the application for asylum was lodged shall notify the applicant of the decision not to examine the application, and of the obligation to transfer the applicant to the responsible Member State.
2. The decision referred to in paragraph 1 shall set out the grounds on which it is based. It shall contain details of the time limit for carrying out the transfer and shall, if necessary, contain information on the place and date at which the applicant should appear, if he is travelling to the Member State responsible by his own means. This decision may be subject to an appeal or a review. Appeal or review concerning this decision shall not suspend the implementation of the transfer unless the courts or competent bodies so decide on a case by case basis if national legislation allows for this.
2.6 De rechtbank leest in de Nederlandstalige versie en nog duidelijker in de Engelstalige versie van artikel 19, tweede lid, Dublinverordening, dat bezwaar en beroep openstaat tegen de in het eerste lid bedoelde beslissing. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hierbij om de beslissing om het asielverzoek niet te behandelen en niet de kennisgeving daarvan, zoals eiser stelt.
2.7 In navolging van de uitspraak van 24 december 2009 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle (AWB 09/25595), welke uitspraak op 16 september 2010 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201000786/1/V3) in stand is gelaten, is de rechtbank van oordeel dat de kennisgeving, welke erop is gericht de vreemdeling te informeren ten aanzien van de overdracht aan een ander land ingevolge de afwijzing van de asielaanvraag, enkel een informatief karakter heeft en geen rechtsgevolgen in het leven roept. Ook uit de inhoud van de in dit dossier bevindende kennisgeving blijkt niet van een handeling gericht op enig rechtsgevolg dan wel dat deze te beschouwen is als een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, Vw. Derhalve is de kennisgeving geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en derhalve niet vatbaar voor bezwaar of beroep. Verweerder heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.8 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren
2.9 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Os, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2011.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.