RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1994], van gestelde Somalische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. V.A.M.W. ‘t Hoen.
Procesverloop
Verweerder heeft op 8 december 2010 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 januari 2011.
Eiser en verweerder hebben bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 december 2010 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, nu in strijd is gehandeld met de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna:de Terugkeerrichtlijn). Volgens eiser kan aan een illegale Dublinclaimant geen Terugkeerbesluit worden opgelegd en derhalve ontbreekt er thans een wettelijke grondslag voor eisers bewaring. Eiser verwijst hiervoor naar de Terugkeerrichtlijn, de Dublinverordening, de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn. Voorts meent eiser dat de rechtbank opnieuw de grondslag van de bewaring dient te toetsen. Daarnaast is het de gemachtigde van eiser niet bekend of het terugkeerbesluit daadwerkelijk aan eiser is uitgereikt dan wel tijdig aan eiser is uitgereikt. De oorspronkelijke gronden kunnen volgens eiser onder artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn niet langer worden gehanteerd om hem zijn vrijheid te ontnemen. Bovendien dient er opnieuw een belangenafweging plaats te vinden om te beoordelen of had kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel, aldus eiser.
4. Eiser heeft voor zijn komst naar Nederland in België asiel aangevraagd. Om die reden is in december 2010 een Dublinclaim bij de Belgische autoriteiten gelegd. Op 20 december 2010 heeft België zich met de claim akkoord verklaard. Hieruit volgt dat niet Nederland, maar België verantwoordelijk is voor de eventuele terugkeer van eiser als omschreven in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Eiser zal immers niet vanuit Nederland terugkeren naar zijn land van herkomst, of een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of een ander derde land waarnaar eiser besluit vrijwillig terug te keren en waar hij wordt toegelaten.
5. Nu niet Nederland, maar België verantwoordelijk is voor de eventuele terugkeer als hiervoor bedoeld, is op grond van hetgeen is overwogen in de preambule onder punt 9, in samenhang met de artikelen 1 en 3, derde lid, de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing. Gelet hierop zal de rechtbank de rechtmatigheid van de verlenging van de bewaring met als doel overdracht van Nederland aan België toetsen aan de nationale wetgeving. De stelling van eiser dat thans een wettelijke grondslag voor eisers bewaring ontbreekt, wordt niet gevolgd. De beroepsgronden van eiser die betrekking hebben op de Terugkeerrichtlijn behoeven verder geen bespreking.
6. Nu geen sprake is van terugkeer van eiser, heeft verweerder onverplicht een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Daarmee is de bewaring niet onrechtmatig geworden, zoals eiser heeft gesteld.
7. Met betrekking tot eisers stelling dat hij in aanmerking komt voor het opleggen van een lichter middel overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser hiervoor niet in aanmerking komt omdat de gronden van de inbewaringstelling nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank verwijst voorts naar hetgeen in dit verband is overwogen in de uitspraak van 27 december 2010 in rechtsoverwegingen 4 tot en met 6.
8. Gelet op het voorgaande en artikel 96, derde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. L.C. Michon, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2011.
W. Weijenberg mr. L.C. Michon
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.