RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/34568
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Azerbeidjaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiseres,
gemachtigde mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht;
de minister voor Immigratie en Asiel als rechtsopvolger van de minister van Justitie (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. H.R.D. Leene,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
Op 27 september 2007 heeft eiseres verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft verweerder de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar heeft verweerder bij besluit van 25 februari 2009 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, bij uitspraak van 26 november 2009 (geregistreerd onder Awb 09/8721) gegrond verklaard.
Bij besluit van 7 december 2009 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is, door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 21 mei 2010 (geregistreerd onder Awb 09/45632) gegrond verklaard.
Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Hiertegen is beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 18 januari 2011 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder heeft kunnen besluiten artikel 64 van de Vw 2000 niet op eiseres van toepassing te verklaren.
2.2 Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 dient uitzetting achterwege te blijven zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen.
Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf A4/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege indien de medisch adviseur aangeeft dat:
- het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
- de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar betrokkene naar kan vertrekken.
Niet in geschil is dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan.
Verweerder heeft voor de afwijzing van de aanvraag van belang geacht dat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van 4 mei 2010 volgt dat eiseres onder voorwaarden kan reizen alsook dat hieruit volgt dat er voldoende therapiemogelijkheden aanwezig zijn in het land van herkomst.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil is de onherroepelijke uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 26 november 2009 (geregistreerd onder Awb 09/8721), waarin het beroep van eiseres tegen het besluit van 25 februari 2009 gegrond is verklaard en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat door het BMA bij de beoordeling van de reisvaardigheid van eiseres als voorwaarde is gesteld dat eiseres tijdens de reis begeleid moet worden door een psychiatrisch verpleegkundige, dat er een overdracht dient plaats te vinden en dat alle waarborgen moeten worden gecreëerd dat de behandeling ook feitelijk en onbeperkt kan worden voorgezet.
De rechtbank heeft in de uitspraak ook overwogen dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met te toetsen of de noodzakelijke behandeling in medisch-technische zin beschikbaar is. “Gelet op de door het BMA gestelde voorwaarde had verweerder tevens moeten (laten) onderzoeken of de behandeling voor eiseres ook feitelijk en daadwerkelijk toegankelijk is. Nu niet is gebleken dat verweerder zich reeds door het in het advies genoemde medische centrum, dan wel op andere wijze inzake de mogelijkheid van overdracht en directe voorzetting van de behandeling van de vreemdeling heeft laten informeren, heeft verweerder er onvoldoende blijk van gegeven dat hij zich ervan heeft vergewist dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan deze voorwaarde wordt voldaan.”
2.3 Dat voornoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, als uitgangspunt te gelden heeft, is eerder al vastgesteld in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 21 mei 2010 (geregistreerd onder Awb 09/45632). Het beroep is daarbij gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat partijen hebben berust in de uitspraak van 26 november 2009, zodat in de procedure “enkel aan de orde is de vraag of verweerder er voldoende blijk van heeft gegeven dat hij zich ervan heeft vergewist dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van eiseres aan de voorwaarde is voldaan dat er een overdracht van de behandeling dient plaats te vinden en dat alle waarborgen moeten worden gecreëerd zodat de behandeling ook feitelijk en onbeperkt kan worden voortgezet.”
2.4 Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2010 (nummer 201002688/1/v3; www.raadvanstate.nl) is in het algemeen voldoende dat verweerder zich ervan vergewist dat, ten tijde van de uitzetting, aan de gestelde voorwaarden zal kunnen worden voldaan. In het onderhavige geval heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, bij uitspraak van 26 november 2009 (Awb 09/8721) echter geoordeeld dat verweerder er onvoldoende blijk van heeft gegeven dat hij zich ervan heeft vergewist dat bij daadwerkelijke verwijdering aan de in het advies van het BMA, en de aanvulling daarop, gestelde voorwaarden wordt voldaan.
2.5 Tegen voormelde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, is geen hoger beroep ingesteld. Dit brengt in beginsel met zich mee dat verweerder aan die uitspraak uitvoering dient te geven. De rechtbank is van oordeel dat dit zou slechts anders zou kunnen liggen indien sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.6 Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 21 mei 2010 heeft verweerder het BMA opnieuw gevraagd om advies uit te brengen omtrent de medische situatie van eiseres en haar reisgeschiktheid. Uit het medische advies van 4 september 2010 blijkt dat geen sprake is van een verandering in de medische situatie van eiseres ten opzichte van de medische situatie zoals beschreven in het medisch advies van 4 oktober 2008, de aanvullende nota van 20 februari 2009 en het medisch advies van 28 december 2007.
De rechtbank constateert dat in het vierde door verweerder gevraagde medische advies enkel de voorwaarde, zoals deze in het advies van 4 oktober 2008 is opgenomen (en welke in de aanvullende nota van 20 februari 2009 nader is geduid), niet is herhaald.
De rechtbank is van oordeel dat derhalve geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 2.6. Het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak verzet zich er dan ook tegen dat deze rechtbank het besluit van 4 oktober 2010 beoordeelt als een eerste besluit. In het onderhavige geschil is de rechtbank gebonden aan de vaststelling zoals deze is gegeven in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 26 november 2009. Zoals deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 21 mei 2009 eerder heeft overwogen, is daarom enkel aan de orde de vraag of verweerder er voldoende blijk van heeft gegeven dat hij zich ervan heeft vergewist dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van eiseres aan de voorwaarde is voldaan dat er een overdracht van de behandeling dient plaats te vinden en dat alle waarborgen moeten worden gecreëerd zodat de behandeling ook feitelijk en onbeperkt kan worden voortgezet.
Verweerder heeft nagelaten vorengaande in het bestreden besluit te betrekken. Het argument van verweerder, dat het BMA adviseert om geen beslissingen te nemen op een medisch advies ouder dan zes maanden, is volstrekt onvoldoende om voormelde en op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bindende overwegingen van de uitspraak niet in acht te nemen. Reeds hierom is het beroep gegrond.
2.7 De rechtbank is voorts met eiseres van oordeel dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Van het horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is, zoals bepaald in artikel 7:3, onder b, van de Awb. Hiervan is sprake wanneer reeds aanstonds blijkt dat het bezwaar ongegrond is en geen twijfel over die conclusie mogelijk is. Gelet op vorenstaande, alsook gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd, heeft verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond kunnen verklaren en van het horen van eiseres kunnen afzien.
2.8 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid en zevende lid, van de Awb een termijn te stellen waarbinnen opnieuw op het bezwaar dient te worden beslist, zulks - gelet op hetgeen verweerder is opgedragen bij de uitspraak van 26 november 2009 - op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.9 Er bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in beroep heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten wordt met inachtneming van de wegingsfactor ‘gemiddeld’ voor het gewicht van de zaak bepaald op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting x € 473,-- x 1). Voorts dient verweerder het gestorte griffierecht van € 150,-- aan eiseres te vergoeden.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 oktober 2010;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,-- per dag verbeurt voor iedere dag dat verweerder na het verstrijken van de gestelde termijn in gebreke blijft te voldoen aan deze uitspraak, met een maximum van € 15.000,--, te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten, begroot op € 874,--, te betalen aan eiseres;
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 150,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, en door hem en M.J.S. Benning als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.