ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5001

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1595 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen opheffing vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door een vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die door de minister voor Immigratie en Asiel was opgelegd. De vreemdeling had op 14 januari 2011 een beroepschrift ingediend, gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 5 juli 2010 was opgelegd. In het beroepschrift werd ook verzocht om schadevergoeding. Echter, de minister had de rechtbank laten weten dat de bewaring op 20 december 2010 was opgeheven in verband met de uitzetting van de vreemdeling.

De rechtbank heeft de gemachtigde van de vreemdeling op 18 januari 2011 verzocht om aan te geven of hij het beroep wilde handhaven, gezien de opheffing van de bewaring. De gemachtigde heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het beroep ter zitting te behandelen. Op basis van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft de rechtbank besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten.

De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde zich niet op goede gronden kon beroepen op eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, aangezien de opheffing van de maatregel van bewaring vóór de indiening van het beroepschrift had plaatsgevonden. Hierdoor had de vreemdeling geen procesbelang meer bij het instellen van het beroep. De rechtbank verklaarde het beroep derhalve niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.E. Zee.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg. nr.: AWB 11/1595 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[A], V-nummer [nummer], hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. B. de Haan, advocaat te Lemmer,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
I PROCESVERLOOP
De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1982 en de Iraakse nationaliteit te hebben.
Op 14 januari 2011 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 5 juli 2010 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft de rechtbank middels een afschrift van het formulier M113 te kennen gegeven dat de bewaring op 20 december 2010 is opgeheven in verband met de uitzetting van de vreemdeling.
De rechtbank heeft de gemachtigde van de vreemdeling bij faxbericht van 18 januari 2011 het formulier M113 onder de aandacht gebracht en hem verzocht om aan te willen geven of hij het beroep al dan niet wenst te handhaven en zo ja, de gronden van het beroep binnen twee werkdagen in te dienen.
De gemachtigde heeft een reactie ingezonden.
De rechtbank heeft in hetgeen door de gemachtigde is aangevoerd geen aanleiding gezien het beroep ter zitting te behandelen en heeft derhalve met toepassing van artikel 96, eerste lid, Vreemdelingenwet (Vw) 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
II OVERWEGINGEN
1 De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring op 20 december 2010 is opgeheven, derhalve vòòr de indiening van het beroepschrift. Ten tijde van het instellen van het beroep had de vreemdeling daarbij geen procesbelang meer.
2 De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van de vreemdeling zich niet op goede gronden op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2011 (LJN: BP0524) kan beroepen. Latere jurisprudentie doet in een geval als hier aan de orde niet alsnog procesbelang ontstaan.
4 Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.E. Zee.
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.