Afdeling 1, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. G.L. Gijsberts, advocaat te Den Haag
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 1 februari 2010 heeft verweerder de toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) van eiseres per 20 december 2003 beëindigd.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft verweerder de aan eiseres over de periode van 20 december 2003 tot en met 31 januari 2010 uitgekeerde toeslag ingevolge de TW tot een bedrag van € 45.076,93 (bruto) teruggevorderd.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft verweerder de tegen deze besluiten ingediende bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 juni 2010, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 17 november 2010 verklaringen van [ex-echtgenoot], ex-echtgenoot van eiseres, en [vriendin], vriendin van eiseres en [dochter], dochter van eiseres overgelegd.
Het beroep is op 2 december 2010 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. G.L. Gijsberts, voornoemd. Tevens zijn verschenen [ex-echtgenoot] en [vriendin].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [X].
II OVERWEGINGEN
Verweerder heeft de aan eiseres toegekende toeslag ingevolge de TW per 20 december 2003 beëindigd en teruggevorderd omdat eiseres per die datum zou samenwonen met haar ex-echtgenoot op het adres [adres 1], waardoor eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de TW.
Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat zij feitelijk niet op het adres [adres 1] heeft gewoond, maar dat zij dit adres als postadres heeft gebruikt en verzuimd heeft dit aan verweerder door te geven. Voorts heeft eiseres sinds 20 december 2003 op verschillende adressen gewoond, in verband met een turbulent privéleven. Eiseres verwijst daarvoor naar de overgelegde verklaringen van [ex-echtgenoot], haar ex-echtgenoot, en [vriendin], haar vriendin. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in zijn bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dan wel heeft onderzocht dat eiseres op het adres [adres 1] heeft samengewoond sinds december 2003.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 1, vijfde lid , aanhef en onder a, van de TW bepaalt dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de betrokkenen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest. Er is dan sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden, waar tegenbewijs niet is toegelaten. Gezien de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 9 januari 2009 (LJN: BH0272), waarin de Raad heeft geoordeeld dat het voorheen gemaakte onderscheid tussen ex- echtelieden die weer gaan samenwonen en voorheen samenwonenden die weer gaan samenwonen, is de voorheen gehanteerde onbeperkte termijn ten aanzien van voormalig gehuwden, niet meer van toepassing. In het onderhavige geval is eiseres in 1989 van haar echtgenoot gescheiden en zijn zij op 20 december 2003 weer gaan samenwonen. In casu is er weliswaar sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden, maar dient dit, op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, buiten toepassing te blijven.
De rechtbank overweegt dat het hier gaat om de herziening van een eerder toegekend recht op toeslag, een voor eiseres belastend besluit. Dit brengt mee dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden en op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of voldaan is aan de voorwaarden om tot herziening van het recht op toeslag over te gaan.
Uit het rapport van de opsporingsbeambte van 15 januari 2010 en het Inspectierapport Toeslagenwet van 17 september 2009 blijkt dat eiseres gedurende de periode van 15 november 2003 tot 21 september 2009 op het adres, [adres 1], hetzelfde adres als waar haar ex-echtgenoot, [ex-echtgenoot], stond ingeschreven. Voorts is gebleken dat eiseres sinds 21 september 2009 woont op het adres [adres 2], waar ook haar ex-echtgenoot ingeschreven staat. Daarbij staan de huurcontracten van bovengenoemde adressen op de naam van eiseres en [ex-echtgenoot]. Voorts hebben eiseres en haar ex-echtgenoot het formulier voor huuropzegging beiden ondertekend. Gelet op deze bevindingen en het verhandelde ter zitting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres en haar ex-echtgenoot per 20 december 2003 samenwonen. Eiseres is er niet in geslaagd om het tegendeel te bewijzen. De rechtbank acht haar verklaringen, in het licht van de door verweerder gepresenteerde feiten en omstandigheden, niet geloofwaardig.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres vanaf 20 december 2003 heeft samengewoond met haar ex-echtgenoot, [ex-echtgenoot], die inkomsten heeft genoten, waardoor eiseres per 20 december 2003 niet in aanmerking kwam voor een toeslag ingevolge de TW.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd. Verweerder was derhalve gehouden om tot terugvordering van de aan eiseres verleende toeslag over de periode van 20 december 2003 tot en met 31 januari 2010 over te gaan.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Schaffels, in tegenwoordigheid van de griffier A. Jansen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.