Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 11/1394
V-nummer: [nummer]
Inzake: [verzoeker], verzoeker,
gemachtigde mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde mr. R.C. van Keeken.
I Procesverloop
1 Verzoeker is geboren op [dag en maand] 1987 en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 7 januari 2011 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan verzoeker uitgereikt. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt op 12 januari 2011.
2 Op 12 januari 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder op te dragen hem opvang te verlenen.
3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
17 februari 2011. Verzoeker en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningen¬rechter toetst in dat kader of het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is. Is van zodanige kennelijke (on)rechtmatigheid geen sprake, dan gaat de voorzieningenrechter over tot een belangenafweging. Voorzover deze toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
1.2 Ingevolge artikel 3, vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder terugkeerbesluit: de administratieve of rechterlijke beslissing
of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd
of vastgesteld.
1.3 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
1.4 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen om het terugkeerbesluit uit te voeren indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, vierde lid, is toegekend of indien de betrokkene niet binnen de volgens artikel 7 toegestane termijn voor vrijwillig vertrek aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.
1.5 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien er risico op onderduiken bestaat, of de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
1.6 Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover thans van belang, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
1.7 Ingevolge artikel 63, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, worden uitgezet en is verweerder bevoegd tot uitzetting.
1.8 Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
2 Verzoeker stelt in de eerste plaats dat het terugkeerbesluit onbevoegd is genomen, nu daarvoor geen wettelijke grondslag aanwezig is. Daarnaast heeft verzoeker op 6 januari 2011, derhalve één dag voor het uitreiken van het terugkeerbesluit, verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Verweerder maakt conform zijn beleid geen gebruik van zijn bevoegdheid tot uitzetting zolang nog niet op die aanvraag is beslist. Het terugkeerbesluit is ook om die reden onrechtmatig. Verweerder is gehouden te bezien welke persoonlijke omstandigheden kunnen afdoen aan het terugkeerbesluit. Ten slotte had verweerder de mogelijkheid van een lichter middel dienen te onderzoeken, in de vorm van voortgezet verblijf in het AZC dan wel verruiming van de termijn voor vrijwillig vertrek gezien de psychische gesteldheid van verzoeker.
3 Verweerder heeft ten aanzien van verzoeker een terugkeerbesluit genomen omdat hij heeft geconstateerd dat verzoeker niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft en Nederland uit eigen beweging dient te verlaten. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het terugkeerbesluit slechts een vaststelling is van de vertrekplicht die al uit de meeromvattende beschikking in de asielprocedure volgt, zulks op grond van artikel 63 van de Vw 2000. Nu verzoeker geen verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, staat die meeromvattende beschikking voorlopig in rechte vast. Zelfs indien onderhavig verzoek zou worden toegewezen, ontslaat dit verzoeker niet van zijn vertrekplicht. Het enkele aanhangig zijn van een verzoek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 geeft geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 en maakt verweerder niet onbevoegd tot het nemen van een terugkeerbesluit. De vraag of een lichter middel moet worden toegepast hoort thuis in de bewaringprocedure en ligt thans niet voor. Volgens verweerder is er daarom geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
4 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4.1 Voorop moet worden gesteld dat de implementatieperiode is verstreken en dat er nog geen aanpassing van de Vw 2000 heeft plaatsgevonden ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn en dat daarom aan de Terugkeerrichtlijn vanaf 25 december 2010 directe werking toekomt voor zover bepalingen daaruit onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld.
4.1.1 Onderhavig verzoek is ingediend hangende het bezwaar gericht tegen het terugkeerbesluit dat op 7 januari 2011 aan verzoeker is uitgereikt. Uit de systematiek van de Terugkeerrichtlijn volgt dat aan de bewaring steeds een terugkeerbesluit ten grondslag moet liggen. Het spoedeisend belang van een verzoek om voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen een terugkeerbesluit van een vreemdeling die in bewaring is gesteld is hiermee in beginsel gegeven.
4.1.2 Uit de gedingstukken blijkt dat bij besluit van 16 juli 2009 de verblijfsaanvraag van verzoeker van 25 november 2008 is afgewezen. Bij die beschikking is hem een terugkeerverplichting opgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarmee is voldaan aan de voorwaarden van de Terugkeerrichtlijn, waaronder verweerder de nodige maatregelen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, zoals de inbewaringstelling, kan nemen. Verzoeker heeft immers niet aan de bij de beschikking opgelegde terugkeerverplichting voldaan. Gelet hierop heeft het terugkeerbesluit van 7 januari 2011 geen betekenis voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring, zodat verzoeker geen belang heeft bij een beoordeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
4.2 Gelet op het vorenstaande behoeft de vraag of verweerder de bevoegdheid had om het terugkeerbesluit te nemen, geen beantwoording meer.
4.3 De omstandigheid dat verzoeker heeft verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 maakt het vorenstaande niet anders, nu een enkel verzoek daartoe geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 genereert. Bij inwilliging van dit verzoek, waarvan thans (nog) geen sprake is, kan dit bovendien slechts leiden tot tijdelijk uitstel van vertrek. Dit verzoek en de mogelijke beslissing daarop doen derhalve evenmin af aan de vertrekplicht die reeds op verzoeker rustte.
4.4 Ten slotte heeft verweerder terecht betoogd dat de vraag of verweerder had dienen te volstaan met een lichter middel enkel in het kader van de bewaringsprocedure kan worden beantwoord.
4.5 Nu geen sprake is van een spoedeisend belang bij een beoordeling van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.
5 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De voorzieningenrechter:
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 februari 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.