ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5772

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
386295 - KG ZA 11-111
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handeling van de Staat door vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 februari 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [Eiser] had de Staat gedagvaard om te verbieden over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis die was opgelegd op basis van een ontnemingsmaatregel van de rechtbank Utrecht. De voorzieningenrechter overwoog dat de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, omdat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) niet adequaat had gereageerd op de verzoeken van de advocaat van [eiser], mr. E.J. van Gils. De voorzieningenrechter stelde vast dat het CJIB op de hoogte was van de vertegenwoordiging van [eiser] door zijn advocaat, maar desondanks geen antwoord had gegeven op de vragen die namens [eiser] waren gesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de inningsfase niet volledig was doorlopen en dat de Staat niet mocht overgaan tot verdere tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De vordering van [eiser] werd toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom en de verzoeken om een betalingsregeling, die werden afgewezen. De Staat werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 386295 / KG ZA 11-111
Vonnis in kort geding van 14 februari 2011
in de zaak van
[eiser],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [Y.] te [Z.],
eiser,
advocaat mr. R. Gardeslen te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Szabo te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. Procesverloop
[Eiser] heeft de Staat op 2 februari 2011 doen dagvaarden om op 11 februari 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 14 februari 2011 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking. Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 februari 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 13 februari 2002 is aan [eiser] een ontnemingsmaatregel opgelegd van
€ 73.000,00, te vervangen door 260 dagen. Dit vonnis is op 28 februari 2002 onherroepelijk geworden.
2.2. De inning van ontnemingsmaatregelen is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (verder CJIB). Bij brieven van 15 maart 2005 en 14 april 2005 heeft het CJIB [eiser] aangeschreven de ontnemingsmaatregel te voldoen.
2.3. Bij brief van 10 mei 2005 heeft de voormalig advocaat van [eiser], mr. E.J. van Gils, het volgende aan het CJIB geschreven:
"Namens en het in belang van mijn cliënt [eiser], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], wend ik mij hierdoor tot u in verband met het navolgende.
Cliënt stelde mij uw brief van 14 april jl. ter hand en naar aanleiding van deze brief deed ik navraag.
(...) In uw brief vermeldt u dat conservatoir beslag werd gelegd op een geldbedrag van € 11.898,26 en dit bedrag wordt onder bijtelling van rente over dit bedrag afgetrokken van € 73.000,00 zodat cliënt nog zou moeten voldoen een bedrag van
€ 58.164,99. Echter in uw brief is geen rekening gehouden met de conservatoir in beslag genomen personenauto, merk Mercedes, type 300 SE, gekentekend [XX-XX-xx] met een executiewaarde van f 40.000,00. Cliënt meent dat ook dit bedrag, uiteraard omgerekend in euro's, van de vordering dient te worden afgetrokken.
Cliënt is niet in staat het resterende bedrag in één keer te voldoen. Ik zend u hierbij een werkgeversverklaring waaruit kan blijken dat cliënt een maandsalaris geniet te belope van € 1.250,00. Cliënt verzoekt u hem een betalingsregeling te vergunnen inhoudende dat hij € 100,00 per maand aflost."
2.4. Bij brief van 19 mei 2005 heeft het CJIB het volgende aan mr. Van Gils geschreven:
"Ik heb uw brief van 10 mei 2005 in goede orde ontvangen en deze brief zal zo spoedig mogelijk in behandeling worden genomen."
2.5. Bij brief van 17 augustus 2005 heeft het CJIB het volgende aan mr. Van Gils geschreven:
"(...)
Hierbij wil ik u berichten, dat ik de zaak al enige tijd in behandeling heb, maar nog geen uitsluitsel heb over de in beslaggenomen personenauto, waarvan u in uw brief melding maakt.
Zodra ik over meer informatie beschik, zal ik u berichten."
2.6. Bij brief van 1 november 2007 heeft het CJIB een brief aan [eiser] op het adres van de Penitentiaire Inrichting '[A.]' te [B.] gestuurd. Deze brief is op 8 november 2007 bij het CJIB als onbestelbaar retour gekomen met de melding "retour afzender". In deze brief stond het volgende vermeld:
"D.d 15 maart 2005 zond ik u een aanschrijving onherroepelijk vonnis inzake de door de rechter aan u opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van € 73.000,-- wegens wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aangezien er sprake is van een conservatoir in beslaggenomen geldbedrag van € 11.898,26, verhoogd met de opgebouwde rente van € 2.936,75, zond ik u tevens een betalingsaanbod ter aanwending van dit beslag.
In reactie hierop berichtte uw raadsman dat er tevens nog sprake is van een bedrag aan zekerheidsstelling van een in beslaggenomen personenauto. Uit navraag is gebleken dat er bedrag borgstelling is voldaan van € 6.806,70 aan mr [X.] te Amsterdam. Het is gebleken dat de heer [X.] al geruime tijd niet meer actief is als raadsman. Aansprakelijkheid voor dit bedrag is dan ook nog steeds niet duidelijk.
Ik verzoek u hierbij alsnog het bijgevoegde betalingsaanbod ondertekend te retourneren zodat het conservatoir in beslaggenomen geldbedrag alsnog kan worden aangewend. Mocht ik uiterlijk 1 december 2007 dit formulier retour hebben ontvangen, dan zal een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld om het beslag te executeren. De kosten die hiermee gepaard gaan, komen voor uw rekening.
Na aanwending van het in beslaggenomen geldbedrag, resteert er nog een bedrag van € 58.164,99. Om de executieprocedure niet langer te frustreren, stel ik voor dat u voorlopig het bedrag van € 58.164,99 minus € 6.806,70 = € 51.358,29 voldoet. Mocht ik uiterlijk 1 december 2007 geen reactie van u ontvangen dan zal ik voor dit bedrag de executieprocedure voortzetten."
2.7. Op 5 september 2008 is een arrestatiebevel tegen [eiser] uitgevaardigd om de vervangende hechtenis ten uitvoer te kunnen leggen. Het arrestatiebevel vermeldt dat [eiser] woont op het adres [adres] te [woonplaats 2].
2.8. Bij brief van 24 september 2009 heeft het CJIB een waarschuwing arrestatiebevel aan [eiser] verstuurd naar het adres [adres 2] te [woonplaats 2].
2.9. Vervolgens is [eiser] in oktober 2010 aangehouden. Per 8 oktober 2010 is hij gedetineerd te [Z.] in verband met een eerder aan hem opgelegde gevangenisstraf.
2.10. Bij brieven van 13 oktober 2010 en 9 december 2010 heeft mr. Van Gils het CJIB en de executieofficier verzocht de vervangende hechtenis niet ten uitvoer te leggen.
2.11. Bij brief van 14 december 2010 heeft het CJIB mr. Van Gils bericht dat [eiser] zich bewust onvindbaar heeft gemaakt, zodat de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd. Bij brief van 29 december 2010 heeft mr. Van Gils hierop gereageerd, waarna bij brief van 4 januari 2011 het CJIB voormeld standpunt heeft herhaald en het volgende aan mr. Van Gils heeft geschreven:
"(...)
Ten overvloede meld ik u dat de mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling voor uw cliënt vervallen is."
2.12. Bij fax van 11 januari 2011 heeft de executieofficier, naar aanleiding van een brief van mr. Van Gils van 5 januari 2011, aan mr. Van Gils geschreven dat hij in het geval van uitzonderlijke omstandigheden en bij hoge uitzondering de betaling van een ontnemingsmaatregel kan opschorten, maar dat hij van mening is dat niet van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is gebleken.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op grond van het vonnis van de rechtbank Utrecht (de in het petitum vermelde rechtbank Amsterdam beschouwt de voorzieningenrechter als een kennelijke verschrijving) van 13 februari 2002 en de Staat te gebieden met [eiser] een betalingsregeling aan te gaan die naar objectieve maatstaven als redelijk heeft te gelden, op straffe van een dwangsom.
3.2. Daartoe voert [eiser] (onder meer) het volgende aan.
In de Penitentiaire Inrichting te [Z.] heeft [eiser] vernomen dat hij na afloop van zijn detentieperiode aansluitend de vervangende hechtenis ten aanzien van de ontnemingsmaatregel zal dienen uit te zitten. Hoewel het CJIB reeds vanaf 2005 bekend is met de vertegenwoordiging van [eiser] door mr. Van Gils, heeft het CJIB nimmer meer een bericht aan mr. Van Gils gestuurd. Er is dan ook niet ingegaan op het voorstel een betalingsregeling te treffen. Voorts is de zaak nog niet ter executie aan een deurwaarder uit handen gegeven hetgeen op grond de hierna onder 4.3 te vermelden Aanwijzing wel had moeten gebeuren. De mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling is derhalve niet vervallen.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. [Eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
4.2. Kern van het geschil betreft de vraag of de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen en geen betalingsregeling ter zake van de ontnemingsmaatregel te accepteren.
4.3. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van (onder meer) ontnemingssmaatregelen. De wijze waarop het CJIB deze maatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling' (Staatscourant 11 januari 2011, nummer 20473 juncto Staatscourant 2010, nummer 20473) (hierna: de Aanwijzing). Het CJIB heeft bij de uitvoering van de Aanwijzing een ruime beleidsvrijheid, hetgeen meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissingen in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
4.4. [Eiser] heeft aangevoerd dat zijn (voormalig) advocaat, mr. Van Gils, bij brief van 10 mei 2005 op de brieven van 15 maart 2005 en 14 april 2005 heeft gereageerd. De brief van mr. Van Gils werd beantwoord door het CJIB middels een tweetal brieven, gedateerd op 19 mei 2005 en 17 augustus 2005, waarin stond vermeld dat een en ander in onderzoek was en dat mr. Van Gils nog nader bericht zou worden. [Eiser] mocht begrijpen dat de namens hem voorgestelde betalingsregeling in de brief van 10 mei 2005 ook later aan de orde zou komen. Het CJIB wist in ieder geval vanaf de brief van 10 mei 2005 dat mr. Van Gils namens [eiser] optrad. Nimmer heeft mr. Van Gils na 17 augustus 2005 enig bericht van het CJIB ontvangen. De brief van 1 november 2007 is niet in kopie aan mr. Van Gils gezonden, aldus [eiser].
4.5. De Staat heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de brief van 1 november 2007 op 8 november 2007 bij het CJIB als onbestelbaar retour gekomen met de melding "retour afzender". Uit navraag bleek dat [eiser] sinds geruime tijd niet meer verbleef in de Penitentiaire Inrichting '[A.]' te [B.] waar hij op dat moment volgens de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (verder GBA) stond ingeschreven. Op het moment dat de brief van 1 november 2007 werd verzonden, was dit nog niet doorgevoerd in de GBA. De brief van 1 november 2007 heeft [eiser] niet bereikt, omdat hij zich per 23 november 2006 uit detentie had onttrokken, waarmee hij zich bewust onvindbaar voor het CJIB heeft gemaakt. Het feit dat deze brief hem niet heeft bereikt, komt voor zijn eigen rekening en risico. Aanschrijvingen dienen op grond van de Aanwijzing aan de veroordeelde en niet aan zijn advocaat te worden gestuurd. Zij hoeven niet in kopie aan de advocaat te worden gericht. Bovendien volgt uit de brief van 1 november 2007 dat het CJIB niet akkoord gaat met de eerder door mr. Van Gils voorgestelde betalingsregeling van € 100,00 per maand, aldus de Staat.
4.6. De voorzieningenrechter overweegt dat als heersende leer van de Hoge Raad heeft te gelden dat, indien uit enig in het dossier aanwezige stuk aan een rechter of aan een andere justitiële autoriteit blijkt dat de verdachte is voorzien van rechtsbijstand door een raadsman, deze raadsman als zodanig behoort te worden erkend (HR 18 februari 1997, NJ 1997, 517 en HR 12 februari 2002, LJN: AD7846). Om die reden had het CJIB na de brief van mr. Van Gils d.d. 10 mei 2005 hem antwoord dienen te geven op de door hem namens zijn cliënt gestelde vragen, onder meer ten aanzien van een betalingsregeling. Dat het CJIB zich daarvan bewust was, blijkt uit de brieven van het CJIB d.d. 19 mei 2005 en 17 augustus 2005, waarin het aankondigt nader bericht te sturen. De brief d.d. 1 november 2007 (ruim twee jaar later) kan niet als antwoord beschouwd worden, nu deze brief aan [eiser] gericht is, daargelaten dat [eiser] niet meer op het gehanteerde adres verbleef, hoewel hij daar volgens de GBA wel ingeschreven stond. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CJIB onzorgvuldig heeft gehandeld door mr. Van Gils niet te antwoorden, althans een afschrift van de brief d.d. 1 november 2007 niet aan mr. Van Gils te verzenden, zeker gezien het feit dat deze brief op 8 november 2007 bij het CJIB als onbestelbaar retour is gekomen met de melding "retour afzender". Daarbij wordt meegewogen dat het CJIB bij brief van 17 augustus 2005 mr. Van Gils heeft bericht op de zaak terug te komen, maar dit niet heeft gedaan. De zogenaamde inningsfase is derhalve niet volledig doorlopen. Bovendien stelt de voorzieningenrechter vast dat het CJIB pas bij brief van 4 januari 2011 (ruim vijf jaar later) het betalingsvoorstel van € 100,00 per maand heeft afgewezen (zie onder 2.11).
4.7. Voorgaande leidt tot het oordeel dat voorshands is gebleken dat de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de vervangende hechtenis (verder) ten uitvoer te leggen. De vordering zal daarom, als hierna vermeld, worden toegewezen.
4.8. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu de noodzaak daarvan onvoldoende is onderbouwd, temeer omdat de Staat gerechtelijke vonnissen pleegt na te komen.
4.9. Tevens zal de vordering die ziet op het treffen van een betalingsregeling worden afgewezen aangezien de zogenaamde inningsfase niet volledig is doorgelopen en de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan exclusief is voorbehouden aan het CJIB. Derhalve past hier is grote terughoudendheid van de civiele rechter.
4.10. De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verbiedt de Staat over te gaan tot verdere tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis op grond van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 13 februari 2002;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten tot op dit vonnis in totaal begroot op € 977,81 waarvan:
a. € 887,-- te voldoen aan [eiser] (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 71,-- aan griffierecht);
b. € 90,81 wegens dagvaardingskosten, aan de griffier van de rechtbank door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.580 ten name van MvJ. Arrondissement Den Haag 537, onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011.
mb