ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5924

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380310 HA RK 2010-643 Wrakingnummer 2010/36
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 februari 2011 een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. [X] afgewezen. Het verzoek werd ingediend door Stichting Irfan Educatief Centrum (Stichting IEC) naar aanleiding van een comparitie van partijen op 8 november 2010. Tijdens deze comparitie zou mr. [X] volgens de verzoekster vooringenomenheid hebben getoond door zelf invulling te geven aan de verklaring van de Stichting, wat zou hebben geleid tot benadeling van de Stichting in de procedure. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van vooringenomenheid of de schijn daarvan. De stellingen van de Stichting werden gemotiveerd weersproken door mr. [X], die aanvoerde dat de communicatie met de gemachtigde van de Stichting problematisch was en dat de verklaring van de voorzitter van de Stichting, [B], correct was vastgelegd in het proces-verbaal. De wrakingskamer benadrukte dat een proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen ter zitting is verklaard en dat niet alles wat ter zitting is gezegd, in het proces-verbaal hoeft te worden opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de door Stichting IEC aangedragen feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat mr. [X] blijk had gegeven van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/36
rekestnummer: 380310 HA RK 2010-643
rolnummer: 979388/10-21222
datum beschikking: 14 februari 2011
BESCHIKKING
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, in de zaak van:
Stichting Irfan Educatief Centrum,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
verzoekster,
hierna: Stichting IEC,
gemachtigde: de heer [gemachtigde];
tegen
mr. [X],
kantonrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage,
hierna: mr. [X].
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
Op 8 november 2010 heeft ten overstaan van mr. [X] een comparitie van partijen plaatsgevonden in de zaak tussen mr. [A] en Stichting IEC. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken partijen is ondertekend. De zaak is aan het einde van de comparitie verwezen naar de rolzitting van 7 december 2010 voor vonnis. Bij fax, ter griffie ingekomen op 11 november 2010, heeft Stichting IEC een verzoek tot wraking van mr. [X] gedaan.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Ter zitting van 20 december 2010 is het wrakingsverzoek behandeld. Verzoekster noch haar gemachtigde is op deze zitting verschenen. Het standpunt van mr. [A], die wel ter zitting was verschenen, alsmede dat van mr. [X], die schriftelijk zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt, zijn toen ter zitting besproken. Naar aanleiding van een op 20 december 2010 aangekondigde fax van de gemachtigde van Stichting IEC, is een beslissing op het verzoek aangehouden. Van de zitting van 20 december 2010 is proces-verbaal opgemaakt.
Na ontvangst van bedoelde fax, heeft de wrakingskamer beslist dat de zaak andermaal op zitting zal worden behandeld, hetwelk heeft plaatsgevonden op 31 januari 2011. Stichting IEC, vertegenwoordigd door de heer [B] (hierna: [B]) is, bijgestaan door de gemachtigde, op deze zitting verschenen evenals mr. [A]. De gemachtigde van Stichting IEC heeft ter zitting het wrakingsverzoek toegelicht.
3. Het standpunt van verzoekster
Het wrakingsverzoek komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer. Volgens verzoekster heeft mr. [X] bij het opnemen van de ter comparitie door partijen afgelegde verklaringen zelf inhoud gegeven aan de inhoud van de verklaring van Stichting IEC en wel op zo’n manier dat de wederpartij in bescherming werd genomen en ten onrechte Stichting IEC werd benadeeld. Stichting IEC heeft er dan ook geen vertrouwen meer in dat in deze zaak recht zal worden gedaan. Ter zitting van 31 januari 2011 is in aanvulling hierop nog aangevoerd dat er tijdens de comparitie op 8 november 2010 op enig moment een schorsing heeft plaatsgevonden, waarbij de gemachtigde en [B] de zaal uit zijn gegaan en mr. [A] vervolgens nog tien minuten in de zaal is gebleven en waarschijnlijk toen overleg heeft gepleegd met mr. [X].
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] is van oordeel dat hij Stichting IEC niet heeft benadeeld. Het was volgens mr. [X] niet eenvoudig om ter zitting het verweer boven tafel te krijgen. Het Nederlands van de gemachtigde van Stichting IEC was niet erg duidelijk en bovendien antwoordde hij regelmatig niet op de aan hem gestelde vragen maar ging hij een eigen verhaal houden. Tevens veranderde hij de feitelijke toedracht van het verweer tijdens de comparitie. Ook strookte de verklaring van de gemachtigde niet met die van [B], de voorzitter van Stichting IEC. De communicatie met mr. [A] leverde daarentegen geen problemen op. Dit kan bij Stichting IEC de indruk gewekt hebben dat zij anders werd behandeld dan de wederpartij, maar dat lag aan de gemachtigde zelf. Om alles duidelijk te krijgen heeft mr. [X] de verklaring van [B] echter juist uitgebreid laten noteren en van benadeling is dan ook geen sprake. De verklaring is bovendien door [B] ondertekend.
5. Het standpunt van mr. [A]
Het standpunt van mr. [A] blijkt uit het proces-verbaal van de wrakingszitting van 20 december 2010. In aanvulling hierop heeft mr. [A] ter zitting van 31 januari 2011 nog aangevoerd dat het volstrekt onjuist is dat hij 10 minuten in de zittingszaal zou zijn achtergebleven. Hij is bij de schorsing direct achter de gemachtigde van Stichting IEC de zaal uitgelopen.
6. Beoordeling
6.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3 Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt de vraag voor of voornoemde rechter door zijn optreden ter zitting, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Die vraag wordt ontkennend beantwoord. De stelling van Stichting IEC dat mr. [X] zelf invulling heeft gegeven aan de inhoud van de verklaring van Stichting IEC, is door mr. [X] gemotiveerd weersproken. Daarbij komt dat het proces-verbaal door [B] is ondertekend. Indien hij het niet eens was geweest met de inhoud van de in het proces-verbaal opgenomen verklaring, had het op zijn weg gelegen de kantonrechter te verzoeken die verklaring in het proces-verbaal anders te verwoorden dan wel een aanvulling daarop op te nemen. De stelling ten slotte dat volgens Stichting IEC bepaalde feiten die volgens haar van belang waren, niet in de verklaring werden opgenomen, behoeft evenmin verbazing te wekken. Een proces-verbaal is immers een korte en zakelijke weergave van hetgeen ter zitting is verklaard. Niet alles wat ter zitting is verklaard, wordt in een proces-verbaal opgenomen. Uit het vorenstaande volgt dat de wrakingskamer van oordeel is dat uit de door Stichting IEC aangedragen feiten en omstandigheden niet volgt dat mr. [X] blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
6.4 De door Stichting IEC ter zitting van 31 januari 2011 nog ingenomen stelling dat mr. [A] tijdens een schorsing, buiten aanwezigheid van Stichting IEC en haar gemachtigde, nog tien minuten met mr. [X] in de zittingszaal zou zijn blijven zitten, welke lezing mr. [A] overigens bestrijdt, is aanvankelijk niet aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd en zal dan ook op de voet van artikel 37 lid 1 Rv als zijnde tardief worden gepasseerd.
6.5 Het voorgaande betekent dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
7. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a de gemachtigde [gemachtigde];
• rechter mr. [X];
• mr. [A].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011 door mr. E. Timmermans, voorzitter, mr. K.M. Braun en mr. J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.