Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
wtc
Repnr.: 1033595/11-50051
10 maart 2011
Beschikking in de zaak van:
De besloten vennootschap [krant] B.V.,
gevestigd te [P],
verzoekende partij,
gemachtigde:mr. [gemachtigde],
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. [gemachtigde].
I. Verloop van de procedure:
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van het door verzoekster ingediende verzoekschrift alsmede van het door gerequestreerde ingediende verweerschrift.
2. De mondelinge behandeling in deze zaak is gehouden op 2 maart 2011.
3. Hierna heeft de kantonrechter de beslissing bepaald op heden.
4. Partijen worden hierna genoemd [verzoeker] en [verweerder].
II. Vaststaande feiten, voorzover van belang:
1. [verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 1 oktober 1991 bij [verzoeker] in dienst getreden. De laatstvervulde functie is Ombudsman. Het salaris bedraagt thans € [maandsalaris] bruto per maand inclusief toeslagen doch exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor Dagbladjournalisten.
2. Bij brief d.d. 5 maart 2009, door [verweerder] voor akkoord ondertekend, heeft de toenmalige hoofdredacteur van de [verzoeker] aan [verweerder] bericht dat zijn aanstelling tot Ombudsman verlengd wordt tot medio juni 2011, onder handhaving van de geldende arbeidsvoorwaarden.
3. [verweerder] is door de hoofdredactie uitgenodigd voor een bespreking op 13 december 2010, bij welke gelegenheid aan [verweerder] is voorgesteld zijn functie van Ombudsman per 1 januari 2011 te verruilen voor die van Eindredacteur, een te [P] te vervullen functie in dezelfde functiegroep als Ombudsman.
4. Bij e-mail d.d. 17 december 2010 heeft [verweerder] de hoofdredactie laten weten dat hij de [verzoeker] wenst te houden aan zijn afgesproken termijn als Ombudman tot medio juni 2011. Tevens geeft [verweerder] aan juridisch advies in te winnen bij de NVJ.
5. In reactie op de sub 4 bedoelde e-mail heeft de hoofdredactie dezelfde dag aan [verweerder] bericht hem te zullen houden aan de op 13 december 2010 gemaakte afspraak dat hij per 1 januari 2011 toetreedt tot de eindredactie.
1. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens verandering van omstandigheden hierin bestaande dat [verweerder] zonder goede grond terugkomt op een definitief gemaakte afspraak over zijn nieuwe functie. Die houding van [verweerder], zijn 180 graden ommekeer, heeft een onherstelbare vertrouwensbreuk veroorzaakt tussen de hoofdredactie en [verweerder]. Ook de onmiddellijk door [verweerder] ingeroepen juridisch bijstand heeft de zaak nodeloos verscherpt en bijgedragen aan de vertrouwensbreuk. [verweerder] heeft zich star en oncoöperatief opgesteld.
2. Nu de verandering in de omstandigheden overwegend aan [verweerder] te wijten is, bestaat er slechts aanleiding tot toekenning aan hem van een vergoeding ad € [bedrag 1] bruto, overeenkomende met een C-factor van 0,5. De arbeidsovereenkomst dient op zo kort mogelijke termijn tot een einde te komen.
1. [verweerder] bestrijdt het door [verzoeker] gestelde. Er is geen reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De aan het adres van [verweerder] gerichte verwijten zijn niet juist. [verweerder] is op 13 december 2010 door de hoofdredactie overvallen met het plan waarin [verweerder] op een onredelijk korte termijn van circa twee weken een andere functie moest gaan vervullen. Er is op 13 december 2010 geen afspraak gemaakt. Na enige dagen heeft [verweerder] zijn bedenkingen onder de aandacht van de hoofdredactie gebracht.
2. Indien de arbeidsovereenkomst toch ontbonden wordt, acht [verweerder] het redelijk – gelet op alle omstandigheden – dat aan hem een vergoeding wordt toegekend, uitgaande van de kantonrechtersformule met een C-factor van 2, uitkomend op een bedrag ad € [bedrag 2]. [verzoeker] heeft verwijtbaar gehandeld jegens [verweerder] en hem onbehoorlijk behandeld en geschoffeerd.
1. De inhoud van voormelde processtukken wordt als hierbij ingelast en herhaald beschouwd. De kantonrechter heeft zich er van vergewist of het verzoek verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
2. Onweersproken is dat [verweerder] (in elk geval) tot 13 december 2010 een onberispelijke staat van dienst heeft opgebouwd in diverse functies bij de [verzoeker]. Zijn kwaliteiten staan blijkens het verzoekschrift buiten kijf. Dat betekent reeds dat indien de [verzoeker] als werkgever aan een dergelijke fraaie loopbaan van bijna 20 jaar een abrupt einde wil maken, er zeer ernstige en voldoende zwaarwegende bezwaren aan de orde dienen te zijn. Er mag niet over één nacht ijs gegaan worden. In casu ontbreekt het aan voldoende ernstige bezwaren en het verzoek zal dan ook worden afgewezen. Daartoe is het navolgende te overwegen.
3. [verweerder] is door de hoofdredactie uitgenodigd voor een bespreking op 13 december 2010. Waarover de bespreking zou gaan, is tevoren niet aan [verweerder] bekend gemaakt. De door de [verzoeker] ter zitting opgegeven reden daartoe – men wilde [verweerder] behoeden voor spanningen die door het plan bij [verweerder] zouden kunnen ontstaan – overtuigt geenszins. Het had nu juist op de weg van de [verzoeker] gelegen om het plan dat zij had voor de verdere loopbaan van [verweerder] zo vroeg en gedetailleerd mogelijk aan [verweerder] bekend te maken opdat hij ter voorbereiding op het gesprek rustig had kunnen nadenken over de (zowel zakelijk als persoonlijk) voor hem uit het plan voortvloeiende gevolgen. Dan zou de bespreking op 13 december een voldoende evenwichtig verloop kunnen hebben gehad. Zoals het thans is gegaan, is het geenszins denkbeeldig dat [verweerder] zich overvallen voelde. Mogelijkerwijs heeft de hoofdredactie de door [verweerder] op die dag afgegeven signalen geïnterpreteerd als instemming, hetgeen overigens door [verweerder] werd bestreden, maar dat speelt in deze geen doorslaggevende rol, want de beginselen van goed werkgeverschap hadden al dienen mee te brengen dat [verweerder] enige dagen bedenktijd gegund waren. Uit niets is gebleken dat een korte bedenktijd op redelijkerwijs onoverkomelijke bezwaren zou zijn gestuit.
4. Weliswaar was op 13 december 2010 het einde van de periode van de huidige functie van [verweerder] in zicht, maar een vertrek uit die functie op een termijn van circa twee weken in plaats van 6 maanden is iets waarmee hij redelijkerwijs op dat moment geen rekening behoefde te houden. Daarbij speelt uiteraard ook een rol dat het einde van die periode door de [verzoeker] onvoorwaardelijk schriftelijk was bepaald op medio juni 2011. Het is niet onbegrijpelijk dat [verweerder] zich na enige dagen bedenktijd alsnog tot de hoofdredactie wendde en aangaf zijn termijn te willen voltooien. Ten onrechte kwalificeert de [verzoeker] thans die mededeling als onbetrouwbaarheid van [verweerder]. Hij heeft slechts gebruik gemaakt van een bedenktijd die de [verzoeker] hem sowieso had dienen te gunnen.
5. Vervolgens is de kwestie – zo blijkt uit de stukken – in een (te) rap tempo geëscaleerd. Dat valt de [verzoeker] aan te rekenen. Zij had als goed werkgeefster meer begrip moeten tonen voor de bezwaren van [verweerder] en zij had de gemoederen tot bedaren moeten laten komen in plaats van de confrontatie te zoeken. De pogingen om een middenweg te vinden zijn blijkbaar niet geslaagd omdat aan weerszijden de stellingen al te veel betrokken waren. Wellicht had de [verzoeker] daarom ook een onafhankelijke mediator in moeten schakelen. De door de [verzoeker] gestelde dringende zakelijke noodzaak om [verweerder] op zeer korte termijn als eindredacteur in te zetten – teneinde in maart 2011 een vrouwelijke opvolgster van [verweerder] te kunnen presenteren – dient gerelativeerd te worden: niet zonder meer valt in te zien dat de [verzoeker] géén “voorpaginanieuws” had gecreëerd indien die aankondiging korte tijd later zou hebben plaatsgevonden. Misschien had er enige organisatorische vindingrijkheid aan te pas moeten komen, maar dat is niet zo erg omdat een gezonde organisatie dat nu eenmaal moet kunnen opbrengen. Ook kan bezwaarlijk aan [verweerder] verweten worden de vertrouwensbreuk te hebben veroorzaakt door zich voor juridisch advies en bijstand tot zijn vakbond te wenden.
6. Weliswaar wordt in de stukken zijdens de [verzoeker] op nogal stellige wijze aangegeven dat er geheel geen vertrouwen meer in [verweerder] bestaat, maar daarvan is de kantonrechter niet overtuigd: het is veeleer te lezen als de gebruikelijke, enigszins gechargeerde retoriek in procedures als de onderhavige. Er zal alsnog getracht moeten worden de breuk te lijmen. Er moeten daartoe beslist mogelijkheden te vinden zijn, wellicht alsnog met behulp van mediation. De gevolgen van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn te ernstig voor [verweerder].
7. Gezien het bovenstaande zal de kantonrechter het verzoek afwijzen. Vastgesteld kan worden dat er door [verweerder] geen veroordeling van de [verzoeker] in de kosten is gevraagd. Mede daarom ziet de kantonrechter geen aanleiding tot toepassing van artikel 289 Rv.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. W. ten Cate en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2011 in bijzijn van de griffier.