Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: KG ZA 11-240 (voorlopige voorziening) / FA RK 11-1586 (hoofdzaak)
Zaaknummer: 388393 (voorlopige voorziening) / 388388 (hoofdzaak)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak gedaan op 1 maart 2011 naar aanleiding van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht ( Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep van:
[verzoekster],
verzoekster, tevens eiseres,
partner van de uithuisgeplaatste,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: --
de burgemeester van de gemeente ['s-Gravenhage],
verweerder,
zetelende te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. M.H.W. Vollebergh,
in welke zaken belanghebbende is:
[uithuisgeplaatste],
de uithuisgeplaatste,
hierna te noemen: [uithuisgeplaatste],
wonende te [woonplaats].
Procedure
Bij besluit d.d. 13 februari 2011 heeft verweerder aan [uithuisgeplaatste] voor een periode van tien dagen, derhalve tot 23 februari 2011, een huisverbod betreffende de woning gelegen te ([postcode]) [woonplaats], [adres], als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd, alsmede een verbod contact op te nemen met verzoekster.
Bij besluit d.d. 23 februari 2011 heeft verweerder voornoemd huisverbod verlengd voor de periode van achttien dagen, derhalve tot 13 maart 2011.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft verzoekster bij brief van 25 februari 2011 beroep ingesteld. Het beroep sterkt tot vernietiging van het bestreden besluit.
Voorts heeft verzoekster eveneens bij brief van 25 februari 2011 aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Van de zijde van verweerder zijn bij faxbericht d.d. 28 februari 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.W. Vollebergh. Tevens was aanwezig mevrouw M. Nobel van het Advies- en steunpunt Huiselijk Geweld. Verzoekster en [uithuisgeplaatste] zijn, hoewel zij behoorlijk zijn opgeroepen, zonder kennisgeving niet verschenen. Van de zijde van verweerder zijn pleitaantekeningen overgelegd.
Na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Ontvankelijkheid
Alvorens over te gaan tot de inhoudelijke beoordeling van de zaken dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster als belanghebbende aangemerkt kan worden in de zin van artikel 8:1 Awb, nu alleen een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. Uit artikel 1:2 Awb volgt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat verzoekster aangemerkt dient te worden als belanghebbende en dat zij uit dien hoofde ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank verwijst daarbij naar de Memorie van Toelichting bij de Wth (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 657, nr. 3), waarin de volgende passage is opgenomen: "Overeenkomstig de in artikel 6 voorgestelde procedure, kunnen ook bijvoorbeeld de partner van de uithuisgeplaatste, of andere belanghebbenden beroep instellen tegen het huisverbod of een voorlopige voorziening verzoeken. In enkele adviezen is ten aanzien van deze mogelijkheid opgemerkt dat de uithuisgeplaatste druk zou kunnen uitoefenen op zijn partner of huisgenoten om beroep in te stellen, omdat de kans dat het huisverbod door de rechter zal worden opgeheven dan groter zou zijn. Echter, het huisverbod is een vrijheidsbeperkende maatregel, die ook gevolgen heeft voor het privé- en gezinsleven van de partner of huisgenoten. Het uitsluiten van de mogelijkheid om als belanghebbende beroep in te kunnen stellen, zou de mogelijkheden tot rechtsbescherming voor deze belanghebbenden te vergaand beperken. Bovendien houdt het huisverbod mede in dat de uithuisgeplaatste geen contact mag opnemen met zijn partner of huisgenoten. Zijn mogelijkheden om de partner of huisgenoten te beïnvloeden worden daarmee beperkt. De mogelijkheid om beroep in te stellen is dan ook niet beperkt tot de uithuisgeplaatste."
De omstandigheid dat verzoekster volgens verweerder het verzoek uitsluitend heeft ingediend omdat de uithuisgeplaatste volgens haar niet alleen kan zijn, doet aan het oordeel van de voorzieningenrechter niet af. Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat er niet uitsluitend sprake is van een gevoel van persoonlijke betrokkenheid ten opzichte van de uithuisgeplaatste, doch ook van een rechtstreeks belang van verzoekster nu het huisverbod invloed heeft op haar privé- en gezinsleven. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt immers dat verzoekster en de uithuisgeplaatste een relatie hebben en dat zij zich gezamenlijk hebben gewend tot de hulpverlening om te werken aan onder meer hun relatieproblemen.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb.
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat ten tijde van de oplegging van het tijdelijk huisverbod sprake was van omstandigheden als bedoeld in voornoemd artikel.
Verzoekster heeft betoogd dat de verlenging van het huisverbod met achttien dagen een te zware maatregel is, nu op 24 februari 2011 een viergesprek heeft plaatsgevonden waarbij afspraken zijn gemaakt voor hulpverlening en voorts is afgesproken dat zij en [uithuisgeplaatste] de komende tijd ieder in hun eigen huis zullen verblijven.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de dreiging van het gevaar, of het ernstig vermoeden daarvan, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wth op 23 februari 2011 niet is afgenomen. Vast staat dat eerst op 24 februari 2011 een viergesprek heeft plaatsgevonden. Bovendien is de hulpverlening ook thans nog niet gestart. Wel zijn daarover afspraken gemaakt. Tenslotte is gebleken dat de uithuisgeplaatste niet bereid is te werken aan zijn alcoholproblematiek en dat hij het huisverbod heeft overtreden.
Verweerder heeft voorts, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de verlenging van het huisverbod, gelet op het belang van de veiligheid van verzoekster, noodzakelijk was.
De voorzieningenrechter ziet zich tenslotte voor de vraag gesteld of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden van na het nemen van het bestreden verlengingsbesluit (23 februari 2011) die ertoe zouden moeten leiden dat het huisverbod zou moeten worden opgeheven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat de situatie vanaf dat moment, althans op enig moment na het nemen van het besluit, zodanig is verbeterd dat er geen gronden meer zijn voor handhaving van het huisverbod.
Het beroep tegen de verlenging van het huisverbod zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
Als er uit de overgelegde buitenlandse bewijsstukken tegenstrijdigheden blijken over de persoonsgegevens, dan kan zulks hieronder ipv met "De persoonsgegevens.......vermeld." overwogen worden met bijv.: "Blijkens....., doch blijkens......."
Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gegeven door mr. M. Rootring, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Heirman-Huisman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoekster wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.