ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8110

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5761
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Chinese vreemdeling en zicht op uitzetting naar China

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2011 uitspraak gedaan in het beroep van een Chinese vreemdeling tegen zijn bewaring. De vreemdeling, eiser, was in bewaring gesteld op 5 november 2010 en had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring rechtmatig is, omdat er zicht op uitzetting naar China aanwezig is. Eiser betoogde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat deze niet tijdig was omgezet naar een andere grondslag en dat er geen zicht op uitzetting naar China zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ondanks het feit dat een gepland gesprek met de Chinese autoriteiten in februari 2011 niet doorging, er voldoende contact was tussen de Nederlandse autoriteiten en de Chinese ambassade om aan te nemen dat de afgifte van reisdocumenten op korte termijn zou kunnen plaatsvinden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, en ondertekend door D.K. Bloemers als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/5761
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Chinese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer]
thans verblijvende in het detentiecentrum te Zeist,
raadsman mr. S.C. van Paridon,
eiser;
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
vertegenwoordigd door mr. C. Bijsterbosch,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 18 februari 2011 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 maart 2011. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.W. Koevoets, kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen vragen van de rechtbank schriftelijk te beantwoorden. Bij brief van 7 maart 2011 heeft verweerder de vragen beantwoord. Bij brief van 7 maart 2011 heeft eiser op de antwoorden van verweerder gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven dat verder onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De rechtbank heeft het onderzoek op 9 maart 2011 gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Op 5 november 2010 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 16 februari 2011
(Awb 11/3650) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 10 februari 2011 in die zaak.
2.2 Eiser heeft betoogd dat verweerder weliswaar tijdig zijn aanvraag verblijfsvergunning heeft afgewezen, maar dat niet is gebleken dat de bewaring tijdig is omgezet naar de grondslag zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, sub a, van de Vw 2000. Hierdoor verblijft eiser meer dan vier weken op grond van artikel 59, eerste lid, sub b, van de Vw 2000 in bewaring en is de bewaring om deze reden vanaf 13 januari 2011 onrechtmatig.
Naar het oordeel van de rechtbank treft dit betoog geen doel.
Ter zitting is vast komen te staan dat de omzetting van de maatregel van bewaring van eiser van artikel 59, eerste lid, sub b, van de Vw 2000 naar artikel 59, eerste lid, sub a, van de Vw 2000 heeft plaatsgevonden op 20 december 2010, derhalve tijdig.
2.3 Eiser heeft voorts aangevoerd dat zicht op uitzetting naar China ontbreekt. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2011 (Awb 11/355) waarin zicht op uitzetting naar China niet is aangenomen. Daarbij komt dat eiser inmiddels gebleken is dat het door verweerder voorgenomen gesprek met de Chinese autoriteiten dat gepland stond voor eind februari 2011 geen doorgang heeft gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam bij uitspraak van 20 januari 2011 heeft geoordeeld en onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.3.2. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2011 (LJN: BP1950), zicht op verwijdering naar China binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Hoewel verweerder heeft bevestigd dat het geplande gesprek met de Chinese autoriteiten van februari 2011 niet is doorgegaan, leidt de rechtbank hier nog niet uit af dat deze omstandigheid maakt dat er geen sprake meer zou zijn van regelmatig en intensief contact tussen verweerder en de Chinese autoriteiten met als doel deze autoriteiten te bewegen op meer regelmatige basis dan voorheen over te gaan tot de afgifte van laissez passers teneinde uitzetting naar China mogelijk te maken. De rechtbank betrekt hierbij de door verweerder gedane mededeling dat er recentelijk diverse malen contact is geweest met de Chinese ambassade om overleg tussen verweerder en de ambassadeur van China in Nederland concreet te regelen. Hoewel het hier contacten op ambtelijk niveau betreffen die naar de rechtbank begrijpt slechts gericht zijn op het organiseren van een gesprek dat deze maand (maart 2011) naar verwachting zal plaatsvinden en verweerder heeft aangegeven eerst na dit gesprek nadere uitspraken met betrekking tot de concrete afgifte van reisdocumenten te kunnen doen, ziet de rechtbank deze situatie thans nog als voldoende concreet aanknopingspunt dat op korte termijn de handelwijze van de Chinese autoriteiten met betrekking tot de afgifte van laissez passers gaat veranderen.
Door eiser zijn voorts geen bijzondere hem betreffende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het op voorhand uitgesloten zou moeten achten dat het onderzoek door de Chinese autoriteiten in het kader van de afgifte van een reisdocument niet binnen redelijke termijn tot afgifte van een dergelijk document zou leiden.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, en door deze en D.K. Bloemers als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2011.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.