ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8371

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4661 KINDER
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderopvangtoeslag voor tussenschoolse opvang bij Eetcafé

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag. Eiser, een ouder van twee kinderen, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst die de kinderopvangtoeslag had herzien. De Belastingdienst had de tussenschoolse opvang van de kinderen bij Eetcafé niet meegerekend bij de berekening van de toeslag, omdat deze volgens de Wet kinderopvang niet als kinderopvang wordt aangemerkt. Eiser stelde dat de tussenschoolse opvang wel in aanmerking moest worden genomen, omdat deze bedrijfsmatig was en in het verleden door de Belastingdienst was geaccepteerd.

De rechtbank oordeelde dat de tussenschoolse opvang, die plaatsvond tijdens de middagpauze van school, niet kan worden aangemerkt als kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang. De wet definieert kinderopvang als opvang buiten schooluren en de tussenschoolse opvang valt hier niet onder. De rechtbank verwees naar de Memorie van Toelichting op de Wet kinderopvang, waarin expliciet wordt gesteld dat toezicht op schoolgaande kinderen tijdens de middagpauze niet onder de definitie van kinderopvang valt.

Eiser's argument dat de Belastingdienst in eerdere jaren de uren van de tussenschoolse opvang wel had geaccepteerd, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de wetgever bewust heeft gekozen om deze vorm van opvang uit te sluiten van de kinderopvangtoeslag. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Belastingdienst om de tussenschoolse opvang niet mee te rekenen bij de toeslag correct was.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/4661 KINDER
Uitspraakdatum: 2 maart 2011
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
I.1. Verweerder heeft bij beschikking met dagtekening 7 april 2010 de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2008 definitief vastgesteld op een bedrag van € 8.207.
I.2. Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juni 2010 het bezwaar gegrond verklaard en de kindertoeslag herzien tot een bedrag van € 8.219.
I.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 3 juli 2010, ontvangen bij de rechtbank op 6 juli 2010, beroep ingesteld.
I.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
I.5. Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan partijen.
I.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2011. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B].
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
I.7. Eiser heeft twee kinderen die naschoolse opvang genieten bij Kinderopvang [C]. Voorts genieten de kinderen tussenschoolse opvang bij [C] (Eetcafé).
Geschil
I.8. In geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten gemoeid met de tussenschoolse opvang bij Eetcafé. Zo deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is niet langer in geschil dat verweerder het bedrag aan kinderopvangtoeslag 2008 tot een juist bedrag heeft berekend.
I.9. Eiser stelt zich op het standpunt dat ook de tussenschoolse opvang bij Eetcafé in aanmerking moet worden genomen. Het betreft hier bedrijfsmatige kinderopvang, waarbij de kinderen niet op school overblijven. In 2006 en 2007 heeft de belastingdienst de uren van de tussenschoolse opvang wel meegenomen bij de berekening van de toeslag. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat nu verweerder het bezwaar gegrond heeft verklaard, hij niet had mogen afwijken van de door eiser ingediende urenstaten. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van kinderopvangtoeslag tot een bedrag van € 8.669,88.
I.10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder stelt zich op het standpunt dat tussenschoolse opvang op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet kinderopvang, niet kan worden aangemerkt als kinderopvang.
I.11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
II OVERWEGINGEN
II.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (Wet van 9 juli 2004, zoals laatstelijk gewijzigd bij Wet van 14 december 2006, hierna: Wko) wordt onder kinderopvang verstaan: "Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint". Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel wordt tot kinderopvang niet gerekend: "het toezichthouden op schoolgaande kinderen dat zich beperkt tot het toezicht tijdens de middagpauze".
II.2. Niet in geschil is dat de door verweerder niet in aanmerking genomen opvang is verzorgd door Eetcafé en betrekking heeft op opvang van de kinderen gedurende en tijdens hun middagpauze van school. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat gedurende deze uren sprake is van toezichthouden van schoolgaande kinderen tijdens de middagpauze. Een dergelijke opvang valt, gelet op de hierboven weergegeven bepaling van het tweede lid van artikel 1 niet aan te merken als kinderopvang in de zin van de Wko. Deze uren blijven derhalve buiten beschouwing bij de berekening van de toeslag.
II.3. Hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. De omstandigheid dat de opvang tussen de middag op een andere locatie dan op school plaatsvindt en door een bedrijf dat professionele opvang verleent, is geen omstandigheid die maakt dat eiser ter zake van die uren wel aanspraak maakt op toeslag. De hierboven laatstgenoemde bepaling ziet immers niet slechts op opvang op school, maar ziet op toezicht, in welke vorm dan ook, tijdens de middagpauze. Het uitsluiten van opvang voor schoolgaande kinderen tussen de middag is een bewuste en uitdrukkelijke keuze van de wetgever geweest. Dit blijkt onder andere uit de Memorie van Toelichting op de Wko (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 447, nr. 3) waarin uitdrukkelijk wordt gesteld: "buitenschoolse opvang is kinderopvang buiten de schooluren en in de vakanties voor kinderen in de leeftijd van vier jaar tot de leeftijd waarop zij niet meer naar de basisschool gaan. Een kindercentrum dat zich richt op buitenschoolse opvang, moet dan ook opvang bieden gedurende de tijd dat de kinderen geen onderwijs volgen en de ouders werken. Dat wil zeggen: opvang voor en na schooltijd en in de schoolvakanties. De periode tussen de middag valt - het is al eerder opgemerkt - buiten het bestek van het wetsvoorstel."
II.4. Voor zover eiser met zijn stelling dat verweerder de uren van de tussenschoolse opvang in 2006 en 2007 wel heeft geaccepteerd, een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat, zo dit al het geval is geweest, thans van verweerder niet kan worden verlangd dat hij in weerwil van de geldende wettelijke bepalingen ook nu nog de tussenschoolse uren in aanmerking neemt. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij aan enige andere uitlating dan wel handeling van verweerder het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat deze uren in 2008 wel geaccepteerd zouden worden. Het beroep van eiser in voormelde zin faalt dan ook.
II.5. Voor zover eiser erover klaagt dat verweerder, ondanks dat hij het bezwaar gegrond heeft verklaard, geen aansluiting heeft gezocht bij de door eiser overgelegde urenstaten, faalt ook deze grief. Naar verweerder heeft verklaard, is de reden voor de gegrondverklaring gelegen in het feit dat het toetsingsinkomen een kleine verandering had ondergaan. Het stond verweerder vervolgens vrij het bezwaar gegrond te verklaren zonder, aldus doende, ter bepaling van de in aanmerking te nemen uren geheel aan te sluiten bij de urenstaten van eiser.
II.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. P.C. Stroebel.
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.