ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8880

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2098
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 4 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had bezwaar gemaakt tegen een terugkeerbesluit dat op 14 december 2010 door de Minister voor Immigratie en Asiel was genomen. Dit besluit hield in dat verzoeker Nederland onmiddellijk diende te verlaten, omdat hij niet langer rechtmatig verblijf had. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gronden die verzoeker aanvoerde met betrekking tot de rechtmatigheid van zijn bewaring niet konden leiden tot toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter stelde vast dat de vreemdelingenbewaring in een aparte procesgang is geregeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en dat er geen ruimte was om in deze procedure een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de bewaring.

Verder oordeelde de voorzieningenrechter dat het terugkeerbesluit geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat het geen rechtsgevolgen in het leven riep die niet al voortvloeiden uit eerdere beschikkingen met betrekking tot het verblijfsrecht van verzoeker. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker al eerder terugkeerbesluiten had ontvangen en dat de verplichting om Nederland te verlaten al voortvloeide uit eerdere beslissingen. Het terugkeerbesluit voegde hier niets aan toe. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de procedure voor vreemdelingenbewaring en de procedure voor het terugkeerbesluit, en bevestigt dat een terugkeerbesluit geen nieuwe rechtsgevolgen kan creëren als deze al eerder zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/2098, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[naam verzoeker], verzoeker,
gemachtigde: mr. H. Gailjaard, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. I. Boon, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft op 14 december 2010 aan verzoeker een terugkeerbesluit uitgereikt.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 11 januari 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij schrijven van 18 januari 2011 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De zaak is op 21 februari 2011 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 3 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn), voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder:
"terugkeer": het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar:
- zijn land van herkomst, of
- zijn land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen, of
- (...);
"terugkeerbesluit": de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vaardigen de lidstaten onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Ingevolge artikel 6, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover hier van belang, belet deze richtlijn niet dat in de lidstaten het besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf tezamen met een terugkeerbesluit overeenkomstig de nationale wetgeving met één administratieve of rechterlijke besluit of handeling kan worden genomen, onverminderd de procedurele waarborgen die zijn vervat in hoofdstuk III en in andere toepasselijke bepalingen van het communautair en het nationaal recht.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg dat:
a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;
b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet, en
c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten.
Ingevolge artikel 62 van de Vw 2000, dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, wordt voor de toepassing van het voor reguliere zaken geldende procesrecht met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.2. De bestreden beslissing
In het terugkeerbesluit staat vermeld dat geconstateerd is dat de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft en Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, zoals gesteld in artikel 61, eerste lid, van de Vw 2000 en dat de vreemdeling zich niet gehouden aan de vertrektermijn en zich aan voortgezet toezicht heeft onttrokken. De openbare orde vereist het onmiddellijke vertrek van de verzoeker.
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat naar Nederlands recht de rechtsgevolgen van een afwijzende beschikking op een aanvraag geregeld zijn in de Vw 2000. In de artikelen 27 en 45 Vw 2000 worden deze rechtgevolgen genoemd. Een van deze gevolgen is de verplichting om na een afwijzende beschikking Nederland binnen een gestelde termijn te verlaten, bij gebreke waarvan een vreemdeling kan worden uitgezet. In artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is de meeromvattendheid van een beschikking uitdrukkelijk toegestaan. Verzoeker heeft tot tweemaal toe een meeromvattende beschikking ontvangen, op 22 juni 2000 en op 23 december 2003. Beide besluiten staan in rechte vast. Dat betekent dat verzoeker reeds in 2000 en 2003 een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Slechts ter meerdere zekerheid voor verzoeker om eventuele onduidelijkheid bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring van verzoeker uit te sluiten is de verplichting van verzoeker tot onmiddellijk vertrek in een afzonderlijk terugkeerbesluit van 14 december 2010 bevestigd. Het terugkeerbesluit heeft derhalve geen rechtsgevolgen, zodat het bezwaar geen redelijke kans van slagen maakt.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het terugkeerbesluit evenmin als feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 kan worden aangemerkt.
2.3 De gronden van het verzoek
Verzoeker kan zich hiermee niet verenigen en heeft daartegen het volgende naar voren gebracht. Het verzoek is spoedeisend omdat verzoeker ten onrechte in bewaring is gesteld. Nu de terugkeer richtlijn nog niet in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd, bestaat er geen wettelijke basis voor de maatregel van bewaring. Er is verzoeker voorts geen passende termijn voor vrijwillig vertrek aangeboden. Bovendien bevat het terugkeerbesluit geen geïndividualiseerde afweging ten aanzien van de persoon van verzoeker.
In het kader van de Terugkeerrichtlijn moet stringenter getoetst worden dan voorheen gebruikelijk ook ten aanzien van de vraag of de bewaring van verzoeker rechtmatig was. Verzoeker verwijst naar de overwegingen 10 en 16 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn.
2.4. Het oordeel van de voorzieningenrechter
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt verweerder niet bij het nemen van een beslissing op het bezwaar.
Voor zover verzoeker gronden heeft aangevoerd met het oog op de rechtmatigheid van zijn bewaring, kunnen deze in de onderhavige procedure niet tot toewijzing van het verzoek leiden. Ten aanzien van de vreemdelingenbewaring is voorzien in een aparte procesgang, die in de Vw 2000 geregeld is. De voorzieningenrechter ziet geen ruimte om daarnaast ook in de onderhavige procedure een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de bewaring.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het aan verzoeker uitgereikte terugkeerbesluit geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu dit besluit geen rechtsgevolgen in het leven roept, die niet reeds waren ontstaan na de meeromvattende beschikkingen die ten aanzien van het verblijfsrecht van verzoeker zijn genomen op 22 juni 2000 en 23 december 2003. Ten overvloede vermeldt de voorzieningenrechter dat evenmin is gebleken dat verzoeker op het moment van de zitting in Nederland mocht verblijven in afwachting van een beslissing op een aanvraag voor een vergunning tot verblijf.
Los van de vraag of het terugkeerbesluit als feitelijke handeling, bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 kan worden aangemerkt, brengt het terugkeerbesluit in de onderhavige procedure geen rechtens relevante wijziging in de situatie van verzoeker. Het terugkeerbesluit reikt immers niet verder dan de conclusie dat verzoeker gehouden is om Nederland onmiddellijk te verlaten. Deze verplichting vloeide voor verzoeker reeds voort uit de hierboven genoemde meeromvattende beschikkingen. Ook als geoordeeld zou worden dat een terugkeerbesluit in dit geval noodzakelijk zou zijn voor de inbewaringstelling van verzoeker, heeft dit niet tot gevolg dat er wel sprake zou zijn van een rechtens relevante handeling jegens verzoeker, nu het terugkeerbesluit geen element bevat dat niet reeds voortvloeit uit de eerdere meeromvattende beschikkingen.
Gelet hierop is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.