ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9086
Rechtbank 's-Gravenhage
- Kort geding
- R.G. Kok
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over ouderlijke verantwoordelijkheid na verhuizing naar Duitsland
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde in een geschil over ouderlijke verantwoordelijkheid na de verhuizing van de vrouw en de minderjarigen naar Duitsland. De man vordert dat de vrouw de minderjarigen binnen vijf dagen inschrijft op hun voormalige Nederlandse scholen, of dat hij vervangend wordt gemachtigd tot deze inschrijving. De vrouw betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en beroept zich op artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel II-bis, waarin staat dat de rechter van een lidstaat bevoegd is als de minderjarigen een nauwe band met die lidstaat hebben en de bevoegdheid door alle partijen is aanvaard.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw terecht aanvoert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat partijen het niet eens zijn over de aanvaarding van de bevoegdheid. De voorzieningenrechter stelt vast dat de minderjarigen sinds de verhuizing naar Duitsland daar zijn ingeschreven en dat hun belangen niet door de Nederlandse rechter worden gerechtvaardigd. De man stelt dat de belangen van de minderjarigen vereisen dat de Nederlandse rechter zich bevoegd verklaart, maar de voorzieningenrechter gaat hier niet op in, aangezien de Europese regelgeving voorrang heeft.
Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd om van de vorderingen van de man kennis te nemen en bepaalt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 7 januari 2011 door mr. R.G. Kok.