ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0190

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
389844 - KG ZA 11-302
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vluchtgevaarlijkheid van een gedetineerde in het kader van verlofaanvragen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een Belgische gedetineerde, vorderde dat gedaagde, de Staat der Nederlanden, hem niet langer als vluchtgevaarlijk zou aanmerken. Eiser was in 2001 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, maar had zich lange tijd onvindbaar gehouden voor justitie. Het Openbaar Ministerie (OM) had op 23 april 2010 een executie-indicator afgegeven, waarin eiser als vluchtgevaarlijk werd gekwalificeerd. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het OM in redelijkheid deze kwalificatie kon aanhouden in het kader van verlofaanvragen van eiser.

De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser op de hoogte was van de vooraankondiging voor de zelfmeldprocedure, aangezien deze naar een verkeerd adres was verzonden. Eiser had zich op 19 maart 2010 vrijwillig gemeld bij de politie, kort voordat de tenuitvoerlegging van zijn straf zou verjaren. De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel het OM een grote beoordelingsvrijheid heeft bij het adviseren over verlofaanvragen, de kwalificatie van vluchtgevaarlijk niet langer gerechtvaardigd was. De vordering van eiser werd toegewezen, en gedaagde werd verplicht om eiser niet langer als vluchtgevaarlijk aan te merken.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het OM om zorgvuldig om te gaan met de kwalificatie van vluchtgevaarlijkheid, vooral in situaties waarin gedetineerden zich vrijwillig melden en zich voorbeeldig gedragen. De voorzieningenrechter wees ook op de maatschappelijke onrust die de kwalificatie van vluchtgevaarlijkheid met zich meebrengt, en de impact daarvan op de verlofaanvragen van gedetineerden. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 389844 / KG ZA 11-302
Vonnis in kort geding van 5 april 2011
in de zaak van
[eiser],
verblijvende in de penitentiaire inrichting Torentijd te Middelburg,
eiser,
advocaat mr. M. Kalle te Middelburg,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.B. Vreede te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
Eiser heeft gedaagde op 18 maart 2011 doen dagvaarden om op 29 maart 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld waarbij gedaagde in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk uit te laten over de datum van de vooraankondiging voor het doorlopen van de zelfmeldprocedure. Ter voldoening daaraan heeft gedaagde op 30 maart 2011 een faxbericht met bijlagen toegezonden. Eiser heeft daarop gereageerd bij faxbericht van 31 maart 2011.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 maart 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser heeft de Belgische nationaliteit. Hij is bij vonnis van 22 november 2001 van de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Dit vonnis is op 21 mei 2002 aan eiser in persoon betekend op de [adres] (België). Het vonnis is op 5 juni 2002 onherroepelijk geworden.
2.2. Op 14 juni 2002 is een aan eiser gerichte vooraankondiging voor het doorlopen van de zelfmeldprocedure verzonden naar het adres [adres] (België).
2.3. Door het Team Executie Strafvonnissen (hierna: TES), een landelijk opererend team waarin politie en het Openbaar Ministerie (OM) participeren, is een onderzoek ingesteld naar de woon- en/of verblijfplaats van eiser en is er in 2008 een Europees aanhoudingsbevel (EAB) jegens eiser uitgevaardigd.
2.4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de overleveringsbeschikking van de raadkamer van de rechtbank Brugge (België). Bij arrest van 21 oktober 2008 heeft de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij het Hof van Beroep te Gent het EAB uitvoerbaar verklaard.
2.5. Bij brief van 10 december 2008 heeft het parket van procureur des konings te Brugge de officier van justitie, afdeling TES, bericht dat eiser niet meer in België was aan te treffen en dat hij blijkens het Belgisch rijksregister sinds 21 oktober 2008 woonachtig zou zijn in het Verenigd Koninkrijk.
2.6. Op 19 maart 2010 heeft eiser zich bij de politie te Terneuzen gemeld, waarna hij is aangehouden en in de penitentiaire inrichting Torentijd te Middelburg (hierna: de p.i.) is geplaatst. De einddatum van zijn detentie is 8 juli 2011.
2.7. Bij brief van 23 april 2010 heeft de betrokken officier van justitie, afdeling TES, de vestigingsdirecteur van de p.i., voor zover relevant, bericht:
“(…)
[eiser] heeft zich geruime tijd onvindbaar weten te houden voor justitie. Omdat hij nog een straf moest ondergaan van totaal 730 dagen, is er door het TES een onderzoek ingesteld naar zijn woon- en/of verblijfplaats en is er een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. Gelet op het feit dat betrokkene in België woonachtig zou zijn is de zaak onder aandacht gebracht van de Belgische autoriteiten. Genoemde autoriteiten hebben in 2008 aangegeven dat [eiser] overgeleverd zou worden aan Nederland en de overleveringsprocedure is toen in gang gezet.
Omdat [eiser] intussen beroep had aangetekend tegen de beschikking uitgesproken door de Raadkamer van de rechtbank te Brugge, België en betrokkene destijds niet is aangehouden, heeft de Procureur des Konings te kennen gegeven dat hij niet meer aan te treffen was in België. Volgens het Belgisch rijksregister is hij uitgeschreven en zou hij verhuisd zou zijn naar Groot-Brittannië. Echter onderzoek heeft uitgewezen dat hij daar niet woonachtig was.
(…)
Bovenstaande overwegende ben ik de mening toegedaan dat betrokkene als vluchtgevaarlijk dient te worden beschouwd en de kans erg groot mag worden genoemd dat [eiser] zich aan de verdere tenuitvoerlegging wederom zal weten te onttrekken.
Dit bericht is een eenmalige advisering in het kader van eventuele detentiefasering, aangezien het TES na het insluiten van de veroordeelde het dossier sluit en retourneert naar het executerend parket. Ik verzoek u dan ook dringend dit bericht in het gedetineerdendossier van betrokkene op te nemen en te houden en te beschouwen als een executie-indicator.
(…)’’
2.8. Naar aanleiding van een verlofaanvraag van eiser, heeft het OM bij brief van 16 augustus 2010 hieromtrent negatief geadviseerd. In deze brief staat, voor zover relevant, vermeld:
“(…)
De maatschappelijke gevolgen van de bewezenverklaarde handelingen zijn groot en heeft derhalve grote maatschappelijke onrust teweeg gebracht. Betrokkene heeft zich (lang) schuil gehouden in verband met het ondergaan van de opgelegde vrijheidsstraf en heeft zich pas op 19 maart 2010 gemeld bij de politie teneinde die straf te ondergaan.
Een groot deel van de straf dient nog te worden uitgezeten, tot juli 2011.
Vluchtgevaar blijft, gezien het bovenstaande aanwezig.
Los van het bovenstaande geeft hij als verlofadres (…) op.
Op dit adres staat (…) ingeschreven; blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat voornoemde (…) 15 pagina’s documentatie heeft.
Dit is mede een contra-indicatie om positief op het verzoek te adviseren.
(…)’’
2.9. Bij brief van 28 september 2010 heeft de vestigingsdirecteur van de p.i. het door eiser verzochte verlof afgewezen en overweegt daartoe dat een aanvaardbaar verlofadres als bedoeld in artikel 4 onder j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting ontbreekt en dat de officier van justitie en de politie negatief advies hebben uitgebracht inzake het gevraagde verlof.
2.10. Tegen de onder 2.9 vermelde beslissing heeft eiser op grond van artikel 60 Penitentiaire beginselenwet (Pbw) een klaagschrift ingediend bij de door de commissie van toezicht in de p.i. benoemde beklagcommissie. Op 6 december 2010 heeft de beklagcommissie het beklag ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft eiser op grond van artikel 69 Pbw beroep ingesteld bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ). Bij uitspraak van 28 maart 2011 heeft de RSJ bij gebrek aan onderliggende stukken het beroep van eiser gegrond verklaard en de beslissing van de vestigingsdirecteur van de p.i. vernietigd en de directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van zijn uitspraak.
2.11. Eiser heeft in november 2010 en in maart 2011 een verzoek om algemeen verlof ingediend. Beide verzoeken werden na daartoe ingewonnen advies door de officier van justitie door de vestigingsdirecteur van de p.i. afgewezen op grond van de afgegeven executie-indicator van 23 april 2010.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde te verplichten eiser niet langer als vluchtgevaarlijk aan te merken alsmede positief te adviseren omtrent een verlof.
3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door de kwalificatie vluchtgevaarlijk niet te wijzigen alsmede door geen positief advies te geven inzake het door eiser verzochte verlof. Het OM, afdeling TES, heeft een executie-indicator geplaatst, waardoor bij iedere verlofaanvraag van eiser advies wordt gevraagd aan de betrokken officier van justitie. Telkens worden de verlofaanvragen van eiser wegens het vermeende vluchtgevaar afgewezen. De kwalificatie vluchtgevaarlijk is niet juist, nu hij zich in verband met de executie van zijn vonnis vrijwillig in Nederland heeft gemeld en nu hij zich als een voorbeeldig gedetineerde gedraagt. Bovendien heeft hij zich gemeld net voordat de executie van zijn straf was verjaard. Daarnaast is de resterende duur van zijn straf gering, te weten vijf maanden, en heeft hij belang bij een verlof.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Eiser heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. Nu eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat het geschil in dit kort geding dient te worden beperkt tot het opleggen van de verplichting aan gedaagde om eiser niet langer als vluchtgevaarlijk aan te merken, is hij daarnaast ontvankelijk in zijn vordering. Er staat voor hem geen andere rechtsgang open dan die bij de burgerlijke rechter en hij heeft een onmiskenbaar spoedeisend belang bij zijn vordering.
4.2. In dit kort geding dient beoordeeld te worden of het OM in redelijkheid aan zijn advies in het kader van een verlofaanvraag van eiser mede de vluchtgevaarlijkheid ten grondslag mag leggen.
4.3. Vaststaat dat op 23 april 2010 het OM, afdeling TES, een executie-indicator jegens eiser heeft afgegeven nu hij volgens de betrokken officier van justitie als vluchtgevaarlijk moet worden beschouwd. Uit artikel 1 sub c van de Penitentiaire maatregel volgt dat een executie-indicator een aantekening is van het OM bij het aanbieden van een vonnis ter executie aan de minister van justitie waarin wordt aangegeven dat het OM wil adviseren over te nemen besluiten inzake de verschillende vormen van te verlenen vrijheden aan een gedetineerde. In overeenstemming met dit artikel heeft de p.i. na het ontvangen van een verlofaanvraag van eiser telkens advies ingewonnen bij het OM. Voorop staat dat het OM een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft bij zijn advisering of een gedetineerde in aanmerking komt voor een algemeen verlof, hetgeen meebrengt dat de voorzieningenrechter deze advisering slechts marginaal kan toetsen.
4.4. Met gedaagde is de voorzieningenrechter van oordeel dat de kern van de adviserende rol van het OM bij een verzoek tot verlof is dat elk verzoek op zijn merites moet worden beoordeeld en dat het OM daarbij rekening dient te houden met alle feiten en omstandigheden van het geval. Gedaagde heeft in dit verband als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat het OM op goede gronden een executie-indicator ten aanzien van eiser heeft laten opnemen en dat eiser terecht als vluchtgevaarlijk is gekwalificeerd. Daartoe is volgens gedaagde redengevend dat eiser tien jaar lang heeft getracht om zich aan de tenuitvoerlegging van zijn straf te onttrekken.
4.5. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft gedaagde onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vooraankondiging voor het doorlopen van de zelfmeldprocedure van 14 juni 2002 eiser heeft bereikt nu deze naar een ander adres is verzonden dan aan het adres waarop het vonnis van 22 november 2001 op 21 mei 2002 aan eiser in persoon is betekend. De omstandigheid dat eiser op het moment dat het vonnis aan hem werd uitgereikt op de hoogte was van de aan hem opgelegde vrijheidsstraf, zodat hij op eenvoudige wijze had kunnen achterhalen waar de tenuitvoerlegging van de straf diende plaats te vinden, leidt niet tot een ander oordeel.
4.6. Nu als uitgangspunt wordt genomen dat de voornoemde aankondiging eiser niet heeft bereikt, is aannemelijk dat eiser eerst in 2008 nadat de EAB is uitgevaardigd op de hoogte is geraakt van het verzoek om zich te melden voor de tenuitvoerlegging van zijn straf. Nog daargelaten de discussie tussen partijen of eiser kan worden gekwalificeerd als zogenaamde zelfmelder in de zin van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, staat vast dat hij zich op 19 maart 2010 uit eigen beweging heeft gemeld bij de politie te Terneuzen. Daarbij komt dat eiser zich heeft gemeld kort voordat de tenuitvoerlegging van zijn straf is verjaard en hij onweersproken heeft gesteld dat hij zich als voorbeeldig gedetineerde gedraagt.
4.7. Nog daargelaten de vraag of eiser in de afgegeven executie-indicator terecht als vluchtgevaarlijk is aangemerkt, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter tegen de achtergrond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, het OM bij zijn advisering in het kader van de verlofaanvragen van eiser in redelijkheid (niet meer) de vluchtgevaarlijkheid aan zijn advies mede ten grondslag leggen. Weliswaar heeft gedaagde terecht aangevoerd dat het OM niet alleen op basis van de status vluchtgevaarlijk negatief op de verlofaanvragen heeft geadviseerd maar dat onder meer ook op basis van ontbreken van aanvaardbare verlofadressen in Nederland en de maatschappelijke onrust die het verlof teweeg zou brengen, maar deze factoren vormen zelfstandige gronden voor een weigering van een verlof. Anders dan gedaagde stelt, dienen deze factoren niet in samenhang te worden bezien voor de beoordeling of eiser als vluchtgevaarlijk dient te worden aangemerkt. Dit brengt mee dat de vordering van eiser wordt toegewezen op de hierna te melden wijze.
4.8. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- gebiedt gedaagde om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis eiser niet langer als vluchtgevaarlijk aan te merken;
- veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op dit vonnis in totaal begroot op € 977,81, waarvan:
a. € 887,-- aan eiser (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 71,-- aan griffierecht);
b. € 90,81, wegens explootkosten, aan de griffier van de rechtbank door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.580 ten name van MvJ. Arrondissement Den Haag 537, onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011.
mn