ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0201

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/32436 & 10/32441
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tadzjiekse eisers en de beoordeling van hun geloofwaardigheid door de rechtbank

In deze zaak hebben eisers, een Tadzjiekse familie, asiel aangevraagd in Nederland op basis van politieke vervolging. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 18 maart 2011 uitspraak gedaan in de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie en Asiel. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had onderbouwd waarom de gestelde negatieve aandacht van de autoriteiten in Tadzjikistan niet geloofwaardig was. Eisers hadden onder andere documenten overgelegd waaruit bleek dat eiser was opgeroepen door de autoriteiten, maar de minister betwistte de authenticiteit van deze documenten en stelde dat eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd van hun reisroute en de omstandigheden waaronder zij hun land hadden verlaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd ter onderbouwing van hun asielaanvraag. Echter, de rechtbank vond dat de minister niet had gereageerd op de overgelegde oproepen en dat de stelling dat eiser enkel als getuige was opgeroepen onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvragen van eisers. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 874,- zijn vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de overheid om adequaat te reageren op bewijsstukken die door asielzoekers worden overgelegd. De rechtbank heeft de minister opgedragen om de situatie van eisers opnieuw te beoordelen, rekening houdend met de eerder overgelegde documenten en verklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 10 / 32436 (beroep eiser)
AWB 10 / 32441 (beroep eiseres)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 maart 2011
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
eiser,
en
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
eiseres,
samen te noemen eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
[naam],
geboren op [geboortedatum],
allen van Tadzjiekse nationaliteit,
gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Nauta, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 30 augustus 2009 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 25 augustus 2010 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten beroepen ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 9 februari 2011. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvraag het volgende aangevoerd. Eisers hebben problemen ondervonden vanwege de politieke activiteiten van eiser voor de Sociaal Democratische Partij (SDP). Eiseres is als gevolg hiervan in 2006 in elkaar geslagen en eiser is na een optreden op een partijbijeenkomst in 2007 gearresteerd. In 2009 heeft eiser een plaatselijke partijbijeenkomst georganiseerd. Na de bijeenkomst hoorde eiser van de partijleider dat hij werd gezocht voor laster en belediging van een ambtenaar in functie. Zes mensen van de partij waren al aangehouden en er waren ook elf strafzaken tegen partijleden aangespannen. Eiser kreeg van de partijleider het advies om met zijn gezin het land van herkomst te verlaten. Daarnaast hebben eisers hun land van herkomst verlaten vanwege de slechte medische situatie van hun zoon, [naam].
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen op de volgende gronden. Verweerder verwijt eisers de omstandigheden bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat zij toerekenbaar onvoldoende documenten hebben overgelegd ter staving van hun reisroute. Eisers relaas dat hij na de plaatselijke partijbijeenkomst van 2009 gezocht wordt voor laster en een belediging van een ambtenaar in functie ontbeert positieve overtuigingskracht en wordt daarom ongeloofwaardig geacht. Gelet hierop is niet aannemelijk dat eisers in de negatieve belangstelling staan van de autoriteiten in hun land van herkomst. De terugkeer van de zoon van eisers is, gelet op zijn medische situatie, niet in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op adviezen van Bureau Medische Advisering (BMA) van 31 mei en 25 juni 2010. Eisers komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
2.3 In beroep voeren eisers hier in de eerste plaats tegen aan dat verweerder in redelijkheid niet het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij de beoordeling heeft mogen betrekken vanwege het niet overleggen van de buitenlandse paspoorten, nu op basis van de door eisers overgelegde documenten de reisroute kan worden vastgesteld. Dat met het buitenlandse paspoort de wijze van uitreis uit Tadzjikistan kan worden vastgesteld, is onjuist nu men ook met een nationaal paspoort naar de Russische Federatie kan reizen. Door verweerder wordt niet weersproken dat in dit kader niet relevant is of eisers al dan niet tegenstrijdig hebben verklaard over hun uitreis uit Tadzjikistan. Ten overvloede stellen eisers dat de verklaringen op dit punt niet tegenstrijdig zijn.
2.4 In C4/3.6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is in dit kader het volgende opgenomen. De documenten die de reisroute onderbouwen, zijn in de eerste plaats de reisdocumenten waarvan men zich bediend heeft bij grenscontroles tijdens de reis naar Nederland (echte, valse of vervalste grensoverschrijdingdocumenten). In de tweede plaats betreffen dit alle andere documenten en bescheiden op grond waarvan kan worden vastgesteld welke reisroute de asielzoeker heeft gevolgd. Het reisverhaal kan worden onderbouwd met alle documenten en bescheiden die gelden als formeel of indicatief bewijs in het kader van de Verordening, zoals: treinkaartjes, hotelrekeningen, toegangsbewijzen voor particuliere of openbare instellingen in de EU-lidstaten et cetera.
2.5 Tussen partijen is niet in geschil welke reisroute eisers vanuit Moskou hebben gevolgd nu zij met het overgelegde vliegticket hebben aangetoond dat zij vanuit Moskou direct naar Amsterdam zijn gereisd. Dit laat onverlet dat het op grond van vaste jurisprudentie primair aan verweerder is om te bepalen welke documenten noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de reisroute en verweerder zich derhalve in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers toerekenbaar geen documenten hebben overgelegd ter staving van hun uitreis uit Tadzjikistan en hun reis naar Moskou. De verklaring van eisers dat zij hun buitenlandse paspoort hebben weggegooid nu zij bang waren te worden uitgeleverd naar Tadzjikistan, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Daarbij heeft verweerder in de eerste plaats in aanmerking kunnen nemen dat eisers nog wel in het bezit waren van hun binnenlandse paspoort op grond waarvan zij ook herkend en uitgeleverd hadden kunnen worden en zij hun buitenlandse paspoorten volgens hun eigen verklaringen pas weg hebben gegooid na de douanecontroles in Moskou. Dat eisers ook met hun binnenlandse paspoort zouden kunnen uitreizen, leidt evenmin tot een ander oordeel nu dit standpunt niet is onderbouwd en eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zij met hun buitenlandse paspoort zijn uitgereisd. Voorts is van belang dat eisers ook geen andere documenten ter staving van dit onderdeel van hun reis hebben overgelegd, terwijl zij hebben verklaard per vliegtuig te zijn gereisd. Verweerder heeft gezien het vorenstaande in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij de beoordeling kunnen betrekken. De vraag of eisers al dan niet tegenstrijdig hebben verklaard over hun uitreis, behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.6 De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte het toetsingskader van de positieve overtuigingskracht inzake de geloofwaardigheid heeft toegepast, slaagt gezien hetgeen hiervoor is overwogen niet.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder geloofwaardig acht dat eiser politieke activiteiten heeft verricht voor de SDP en dat hij als gevolg daarvan in 2007 in detentie heeft gezeten. Voorts acht verweerder geloofwaardig de verklaringen van eiseres over haar mishandeling in 2006. Verweerder acht evenwel niet geloofwaardig dat eiser in 2009 werd gezocht vanwege zijn politieke activiteiten en dat hij zou zijn beschuldigd van belediging van een ambtenaar in functie en laster, nu eisers deze gestelde negatieve aandacht niet voldoende hebben kunnen concretiseren. Voorts acht verweerder het gestelde causale verband tussen de mishandeling van eiseres en de politieke activiteiten van eiser niet geloofwaardig.
2.8 Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat zij in de negatieve aandacht van de autoriteiten stonden en staan, bij de gronden van beroep van 13 oktober 2010 drie oproepen overgelegd waarin eiser wordt opgeroepen om te verschijnen bij de UBOP en het Openbaar Ministerie. Van twee oproepen, die zijn opgesteld in het Russisch, heeft eiser een vertaling overgelegd en van de derde stelt eiser geen vertaling te kunnen overleggen nu die oproep is opgesteld in het Tadzjieks en Concorde noch het Tolkencentrum beschikken over een Tadzjiekse vertaler.
In aanvulling op de gronden van 13 oktober 2010 heeft eiser, bij gebrek aan een vertaler Tadzjieks, op 25 november 2010 een door hem zelf opgestelde vertaling van de derde oproep overgelegd. Daarbij stellen eisers dat eiser in zijn schrijven van 8 november 2010 heeft aangegeven dat het gebruikelijk is dat in oproepen wordt gesproken van getuige in plaats van verdachte. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben eisers een e-mail van [naam] van 9 november 2010 overgelegd waarin eisers verklaring wordt bevestigd en toegelicht. Mevrouw [naam] is een deskundige op het terrein van gevangenissen en strafregimes in onder andere Tadzjikistan. Zij is onder meer werkzaam geweest voor Amnesty International en is adviseur van de Deense en Britse autoriteiten op het gebied van mensenrechtenprojecten en van de Nederlandse NGO Hivos. Eisers hebben daarbij het Curriculum Vitae van deze mevrouw overgelegd.
2.9 Voorafgaand aan de behandeling van de beroepen ter zitting op 9 februari 2011, heeft de rechtbank telefonisch contact opgenomen met verweerders gemachtigde ter zitting en verweerder verzocht om schriftelijk te reageren op de overgelegde oproepen in het licht van het bepaalde in artikel 83, vijfde lid, Vw.
2.10 Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 4 februari 2011 als volgt gereageerd: “Ten overvloede merkt verweerder op dat de in beroep overgelegde stukken niet tot een ander oordeel kunnen leiden dan welke is verwoord in de bestreden beschikkingen.”
Ter zitting heeft verweerder dit standpunt als volgt toegelicht. Eisers hebben de oproepen niet in origineel overgelegd terwijl dit wel van hun verlangd mocht worden. Van een kopie kan de authenticiteit immers niet worden vastgesteld. Verwezen wordt naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 juli 2010 (AWB 09/18340). Daarnaast is van belang dat eiser in de oproepen wordt opgeroepen als getuige. De verklaring van de mevrouw [naam] is onvoldoende om aan te nemen dat eiser in werkelijkheid als verdachte werd opgeroepen. Bovendien heeft verweerder het relaas op meerdere gronden ongeloofwaardig geacht. Verweerders gemachtigde heeft desgevraagd verklaard dat de omstandigheid dat de oproepen ter zitting in origineel aan verweerder zijn aangeboden, niet tot een ander standpunt leidt.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met de thans gegeven motivering en zonder nader onderzoek niet op het standpunt kunnen stellen dat de oproepen niet kunnen afdoen aan verweerders standpunt in de bestreden besluiten dat de gestelde negatieve aandacht niet geloofwaardig is. Voor dit oordeel is in de eerste plaats van belang dat eiser de oproepen reeds op 13 oktober 2010 in kopie aan de rechtbank en verweerder heeft overgelegd en dat eiser daarbij heeft aangegeven dat hij in het bezit is van de originele oproepen welke beschikbaar zijn voor onderzoek door verweerder. Het ter zitting ingenomen standpunt dat geen aanleiding bestaat voor onderzoek nu de oproepen enkel in kopie zijn overgelegd, volgt de rechtbank niet, nu verweerder niet gereageerd heeft op de brieven van de gemachtigde van eiser, waarin wordt aangegeven dat de originele oproepen voor onderzoek beschikbaar zijn. . Verweerders subsidiaire standpunt dat geen waarde aan de oproepen kan worden gehecht nu eiser daarin slechts als getuige wordt opgeroepen, volgt de rechtbank zonder nadere motivering evenmin. Daarvoor is van belang dat eiser zijn standpunt dat hij middels de oproepen in werkelijkheid als verdachte wordt opgeroepen, heeft onderbouwd middels een verklaring van een deskundige, mevrouw [naam]. Van mevrouw [naam] is voorts een Curriculum Vitae overgelegd, waardoor verifieerbaar is waarop zij haar kennis en informatie baseert. Verweerders meer subsidiaire standpunt dat hij het relaas op meerdere gronden ongeloofwaardig heeft geacht, leidt niet tot een ander oordeel nu de rechtbank uit de bewoordingen in de bestreden besluiten afleidt dat verweerders standpunt dat het relaas ongeloofwaardig is, berust op de overweging dat eiser de gestelde negatieve aandacht onvoldoende heeft geconcretiseerd.
2.12 Eisers beroepsgrond dat het standpunt van verweerder dat eisers de gestelde negatieve aandacht van de Tadzjiekse autoriteiten onvoldoende hebben geconcretiseerd, mede gelet op de in beroep ingebrachte stukken, onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd, slaagt derhalve.
2.13 Nu het relaas van eiseres inhoud afhankelijk is van eisers relaas, komt haar beroep op dezelfde gronden voor vernietiging in aanmerking.
2.14 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren. De bestreden besluiten zijn in strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.15 De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (vanwege samenhang van de zaken 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvragen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eisers;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2011.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eisers op alle onderdelen van hun beroepen gelijk hebben gekregen. Uit de uitspraak blijkt dat de rechtbank een beroepsgrond van eisers uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Als eisers het daarmee niet eens zijn en willen voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zullen zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.