1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 9 juni 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 januari 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 3 februari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser heeft vanwege verschillende problemen zijn land van herkomst verlaten. Zo waren eiser en zijn familie betrokken bij de Koerdische partijen in Iran. Daarnaast is eiser eenmaal aangehouden bij de grens van Qasre Shireen toen hij medicijnen wilde leveren aan de [groepering]. Eiser is 28 dagen vastgehouden en daarbij mishandeld en verhoord. Tijdens een protestmars is eiser opnieuw opgepakt door de ordediensten. Eisers neef is gearresteerd voor het vervoeren van wapens voor de Koerdische partij. Nadat eiser telefonisch is gewaarschuwd, heeft hij zijn land van herkomst verlaten. Na eisers vertrek is nog twee of driemaal een inval in zijn huis gedaan waarbij papieren zijn meegenomen.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Verweerder verwijt eiser het bepaalde in de artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser beschikt niet over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding en heeft zich niet onverwijld gemeld. Eiser is toerekenbaar ongedocumenteerd inzake zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Verweerder acht de gestelde Iraanse identiteit en nationaliteit van eiser ongeloofwaardig en acht derhalve het relaas in zijn geheel ongeloofwaardig.
2.3 In beroep voert eiser hier in de eerste plaats tegen aan dat hem het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw niet kan worden tegengeworpen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verwezen naar de zienswijze. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de verwijzing naar de zienswijze geen gronden aangevoerd die afbreuk kunnen doen aan de conclusie in het bestreden besluit dat de door eiser in de zienswijze gestelde angst dat hij wanneer hij zich zou melden zou worden uitgezet naar Italië onvoldoende is om hem te ontslaan van de verplichting zich onverwijld te melden. Nu niet in geschil is dat eiser niet beschikte over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, Vw bij de beoordeling mogen betrekken.
2.4 De vraag of verweerder tevens het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij de beoordeling heeft mogen betrekken, behoeft gelet op het beleid neergelegd in C14/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) geen bespreking meer.
2.5 Ten aanzien van de door verweerder ongeloofwaardig geachte identiteit en Iraanse nationaliteit is het volgende van belang.
2.6 Eiser heeft vanaf 13 februari 2009 tot aan zijn eerste gehoor op 10 juni 2009 verklaard dat hij de Iraakse nationaliteit heeft. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit na het eerste gehoor kopieën van zijn rijbewijs, militaire dienstkaart en de overlijdensakte van zijn vader overgelegd. Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij deze onjuiste verklaring over zijn nationaliteit en identiteit heeft afgegeven omdat hij dacht daarmee, net als tijdens zijn verblijf in Frankrijk het geval was, eerder vrij te komen.
2.7 Verweerder heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat eiser met deze documenten niet zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen nu van kopieën de authenticiteit niet kan worden vastgesteld. Bovendien weet eiser niet precies hoe hij aan de kopieën van deze documenten is gekomen. Met de overlijdensakte van zijn vader kan eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aantonen.
2.8 Bij de correcties en aanvullingen van 5 oktober 2009 heeft eiser aangegeven dat hij in het bezit is van de originele overlijdensakte van zijn vader en dat hij, indien gewenst, het origineel kan overleggen. In de zienswijze heeft eiser vervolgens aangegeven dat hij inmiddels ook in het bezit is van zijn originele militaire dienstkaart en het originele rijbewijs en dat deze documenten voldoen aan verweerders beleid, neergelegd in C4/3.6.2 Vc, waarin is opgenomen met welke documenten de identiteit en nationaliteit kunnen worden aangetoond. Eiser heeft voorts aangegeven dat hij de documenten heeft gekregen via zijn broer die in Engeland verblijft. Daarnaast kan eiser een origineel handelsboekje overleggen. Eisers gemachtigde verzoekt verweerder tot slot om contact met hem op te nemen over de wijze waarop de originelen aan verweerder kunnen worden toegezonden. Daarbij wordt door eisers gemachtigde opgemerkt dat eiser de documenten niet zomaar durft toe te sturen, omdat het risico bestaat dat de documenten zoekraken. Eiser heeft in dit verband verwezen naar twee rapporten van de Nationale Ombudsman.
2.9 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eisers identiteit en nationaliteit nog immer niet geloofwaardig worden geacht. Dat eiser nu de beschikking heeft over een aantal originele documenten leidt niet tot een andere conclusie. Daarvoor is van belang dat nog steeds onduidelijk is op welke wijze eiser de documenten heeft verkregen en eiser een inspanningsverplichting heeft om de documenten te overleggen. De rapporten van de Nationale Ombudsman doen daar niet aan af. Dat eiser de kennisvragen over Iran juist heeft beantwoord, is onvoldoende om de identiteit en nationaliteit geloofwaardig te achten. Daarnaast is eiser aan de Iraakse autoriteiten gepresenteerd en is zijn Iraakse nationaliteit, naar eigen zeggen, aldaar bevestigd.
2.10 Eiser heeft in de beroepsfase alsnog de originele documenten aan verweerder toegezonden en aangevoerd dat verweerder ten onrechte uitgaat van de Iraakse nationaliteit en identiteit. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt onder meer verwezen naar hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de hiervoor omschreven handelswijze, zoals eiser betoogd heeft, het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid. Voor dit oordeel is van belang dat eiser reeds in de zienswijze heeft aangegeven dat hij de beschikking heeft over de originele documenten, die voldoen aan eerdergenoemd beleid in C4/3.6.2 Vc, en geen rechtsregel zich verzet tegen het overleggen van bewijsstukken in die fase van de procedure ter onderbouwing van de gestelde identiteit en nationaliteit. Dat eiser niet aan zijn inspanningsverplichting zou hebben voldaan, volgt de rechtbank niet nu eiser in de zienswijze nadrukkelijk aan verweerder heeft verzocht met hem in contact te treden over de wijze waarop de documenten kunnen worden toegezonden en daarbij gemotiveerd heeft aangegeven waarom de documenten niet direct aan verweerder zijn toegezonden. Het had derhalve op verweerders weg gelegen om met eiser in contact te treden inzake de wijze van toezenden van de originele documenten en deze documenten vervolgens te onderzoeken op authenticiteit alvorens tot afwijzing van de aanvraag over te gaan. De beroepsgrond slaagt dan ook. Het beroep dient reeds hierom gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.12 De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aanleiding bestaat voor instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
2.13 Verweerder heeft aan zijn conclusie dat de identiteit en nationaliteit van eiser ongeloofwaardig worden geacht in het bestreden besluit voorts ten grondslag gelegd dat eiser bij aankomst in Nederland heeft verklaard dat hij de Iraakse nationaliteit heeft en dat zijn Iraakse nationaliteit zou zijn bevestigd bij een presentatie op de Iraakse ambassade. Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgaande onvoldoende om de conclusie dat eisers gestelde identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig zijn te kunnen dragen. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiser een verklaring heeft gegeven voor zijn eerdere, gesteld, onjuiste verklaring, zich geen stukken van de ambassade in het dossier bevinden en eiser heeft aangegeven dat het om een groepspresentatie ging waarbij geen degelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de nationaliteit van eiser, alsmede dat niet in geschil is dat eiser de kennisvragen over Iran juist heeft beantwoord en dat hij Farsi, de taal die in Iran wordt gesproken, spreekt en het dialect Kalhor wat volgens eiser enkel in Kermansah in Iran wordt gesproken. Verweerder kan zich aldus met de thans gegeven motivering niet op het standpunt stellen dat eisers identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig zijn.
2.14 Het voorgaande klemt des te meer nu, zoals eerst ter zitting is gebleken, de door eiser in beroep alsnog overgelegde originele documenten, zoals genoemd in rechtsoverweging 2.8, op 10 februari 2010 door verweerder op authenticiteit zijn onderzocht en daaruit onder meer naar voren is gekomen dat het handelsboekje mogelijk echt is en het militaire boekje en het rijbewijs met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt zijn.
2.15 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt voorts eisers beroepsgrond dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat eisers relaas ongeloofwaardig is vanwege de ongeloofwaardig geachte identiteit en nationaliteit.
2.16 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).