ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0346

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
389952 / KG ZA 11-307
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod continuering hechtenis en gebod tot invrijheidstelling

In deze zaak heeft [eiseres] de Staat op 18 maart 2011 gedagvaard om op 21 maart 2011 te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage. De vordering van [eiseres] was gericht op het verbieden van de continuering van haar hechtenis en het gebied tot invrijheidstelling. De voorzieningenrechter heeft op 21 maart 2011 uitspraak gedaan in een verkort vonnis. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] was op 26 augustus 2010 gedagvaard voor een terechtzitting op 12 november 2010, waar zij bij verstek werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Dit vonnis werd op 27 november 2010 onherroepelijk. Op 15 maart 2011 werd [eiseres] aangehouden voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis en sindsdien verblijft zij in een penitentiaire inrichting.

In het geschil vorderde [eiseres] dat de Staat haar hechtenis niet langer zou continueren, onder verwijzing naar haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar status als lid van een minderheidsgroep. De Staat voerde verweer en betwistte dat de dagvaarding in een andere taal had moeten worden vertaald. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dagvaardingen rechtsgeldig waren betekend en dat [eiseres] niet binnen de wettelijke termijn hoger beroep had ingesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor een uitzondering op de regel dat een onherroepelijk vonnis moet worden tenuitvoergelegd. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 389952/ KG ZA 11-307
Vonnis in kort geding van 21 maart 2011
in de zaak van
[eiseres],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [verblijfplaats],
eiseres,
advocaat mr. P.D. Popescu te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. V. van Dam te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiseres]' en 'de Staat'.
1. Het procesverloop
[Eiseres] heeft de Staat op 18 maart 2011 doen dagvaarden om op 21 maart 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 21 maart 2011 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 21 maart 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 26 augustus 2010 is in de zaak met parketnummer 09/637751-10 op het politiebureau te [Y.] aan [eiseres] in persoon een dagvaarding uitgereikt voor de terechtzitting van 12 november 2010 van de politierechter in het arrondissement 's-Gravenhage, betreffende feiten die op of omstreeks 25 augustus 2010 te [Y.] zouden zijn gepleegd.
2.2. In de zaak met parketnummer 09/637777-10 is op 1 oktober 2010 op het politiebureau te [Y.] aan [eiseres] in persoon een dagvaarding uitgereikt voor de terechtzitting van de politierechter voornoemd. Deze dagvaarding betrof feiten die op of omstreeks 30 september 2010 te [Y.] zouden zijn gepleegd. De akte van uitreiking vermeldt dat deze dagvaarding is uitgereikt met uitleg door een tolk [taal 1].
2.3. De politierechter heeft bij vonnis van 12 november 2010 [eiseres] bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft gezeten.
2.4. Voormeld vonnis is op 27 november 2010 als onherroepelijk geregistreerd.
2.5. Op 15 maart 2011 is [eiseres] aangehouden voor de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 november 2010. Zij verblijft sindsdien in de penitentiaire inrichting [verblijfplaats].
2.6. [eiseres] heeft op 17 maart 2011 hoger beroep ingesteld van het vonnis van 12 november 2010.
3. Het geschil
3.1. [Eiseres] vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te verbieden de hechtenis van [eiseres] te continueren en gedaagde te gebieden haar in vrijheid te stellen.
3.2. Daartoe voert [eiseres] het volgende aan. Op basis van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en de Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inhoudende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, had [eiseres] recht op een dagvaarding in het [taal 1] of in [taal 2]. [Eiseres] is enkel het [taal 1] of [taal 2] machtig in woord. Door haar beperkte scholing is [eiseres] praktisch analfabeet. Het feit dat [eiseres] tot [naam minderheid] behoort, is volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) reden haar rechtspositie met meer dan gebruikelijke waarborgen te omkleden.
Daarbij is de dagvaarding in de strafzaak met parketnummer 09/637777-10 nietig, nu de parketsecretaris [eiseres] heeft laten tekenen op de plek waar de partketsecretaris had moeten tekenen.
Het inmiddels ingestelde hoger beroep heeft voorts schorsende werking van de tenuitvoerlegging van het vonnis van
12 november 2010 tot gevolg.
Door continuering van de hechtenis van [eiseres] in strijd met de geldende wet- en regelgeving, is er sprake van een onrechtmatige overheidsdaad jegens haar.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De Staat betwist dat het openbaar ministerie gehouden was de dagvaarding te vertalen in het [taal 1] of [taal 2].
4.2. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat de politierechter heeft geoordeeld dat de dagvaardingen voor de zitting van 12 november 2010 rechtsgeldig zijn betekend aan [eiseres], waarna tegen [eiseres] verstek is verleend. De politierechter heeft kennelijk geoordeeld dat de dagvaardingen niet in het [taal 1] of [taal 2] vertaald hoefden te worden en opnieuw moesten worden betekend aan [eiseres]. Ook is kennelijk het feit dat op de akte van uitreiking in de zaak met parketnummer 09/637777-10 de parketsecretaris heeft getekend op de plaats waar [eiseres] had moeten tekenen voor de politierechter geen aanleiding geweest die dagvaarding nietig te verklaren. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht moet dit oordeel ook in deze procedure als uitgangspunt worden genomen.
4.3. Nu de dagvaardingen voor de zitting van 12 november 2010 in persoon aan [eiseres] zijn uitgereikt, diende [eiseres] ingevolge artikel 408 lid 1 sub a Wetboek van Strafvordering binnen 14 dagen na de einduitspraak hoger beroep in te stellen. [eiseres] heeft binnen deze termijn geen hoger beroep ingesteld. Of [eiseres] desondanks ontvankelijk zal zijn in het door haar op 17 maart 2011 ingestelde hoger beroep, zal door het gerechtshof dienen te worden beoordeeld en is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter in kort geding. Vooralsnog moet ervan worden uitgegaan dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
4.4. Een onherroepelijk vonnis van de strafrechter moet worden tenuitvoergelegd. Artikel 561 lid 1 Wetboek van Strafvordering bepaalt voorts dat de tenuitvoerlegging van een zodanig vonnis plaatsvindt zodra dit mogelijk is. Op de regel dat een onherroepelijke straf moet worden tenuitvoergelegd kan slechts een uitzondering worden aanvaard ingeval een uitspraak van het EHRM waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, tot de slotsom dwingt dat de beslissing tot stand is gekomen in strijd met fundamentele mensenrechten of ingeval door de wijze van executie een zodanige schending van fundamentele mensenrechten dreigt te ontstaan, dat onverkorte executie niet meer kan worden beschouwd als krachtens het wettelijk stelsel toegelaten.
4.5. De door [eiseres] aangevoerde argumenten leiden niet tot de conclusie dat in deze zaak sprake is van een uitzondering op de regel dat een onherroepelijke straf moet worden tenuitvoergelegd. Niet gebleken is van een uitspraak van het EHRM waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft gehouden. De door [eiseres] aangehaalde uitspraak van het EHRM inzake [A.]/Kroatië van 16 maart 2010 (no. 15766/03) is voor de onderhavige zaak niet ter zake doende. Afgezien van het feit dat deze uitspraak ook al ten tijde van de beslissing door de strafrechter bekend was, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit deze uitspraak niet, zoals [eiseres] beweert, dat het feit dat zij tot [naam minderheid] behoort reden is haar rechtspositie met andere dan de gebruikelijke waarborgen te omkleden.
4.6. Evenmin leidt de door [eiseres] aangehaalde EU-richtlijn tot een ander oordeel. Nog los van de vraag of deze richtlijn noopt tot vertaling van de dagvaarding, is deze richtlijn eerst op 15 november 2010 in werking getreden en dient deze uiterlijk op 27 oktober 2013 te zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
4.7. Ook aan het beroep van [eiseres] op Aanbeveling 1557 van de Raad voor Europa uit 2002, waaruit volgens [eiseres] volgt dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat zij een [naam minderheid]-vrouw is, gaat de voorzieningenrechter voorbij, nu deze aanbeveling niet tot rechterlijke autoriteiten is gericht.
4.8. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de detentie voor [eiseres] niet gemakkelijk zal zijn en dat deze detentie ook invloed zal hebben op het minderjarige kind van [eiseres]. Dit zijn echter geen omstandigheden die een zodanige schending van fundamentele mensenrechten opleveren, dat onverkorte executie niet meer kan worden beschouwd als krachtens het wettelijk stelsel toegelaten.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door het vonnis van 12 november 2010 ten uitvoer te leggen. De vordering van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen.
4.10. [Eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.384,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2011.
mph