ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0347

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
260510 - HA ZA 06-677
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake niet betalen voorschot deskundigen en gevolgen voor partijen

Op 30 maart 2011 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis uitgesproken in een civiele zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. De procedure betreft een geschil over de betaling van een voorschot voor deskundigenkosten, waarbij [eiser] en [gedaagde] beiden betrokken zijn. In eerdere tussenvonnissen was vastgesteld dat het voorschot op de kosten van de deskundige € 7.150,- bedroeg, en dat partijen ieder de helft dienden te betalen. Echter, [eiser] heeft zijn deel van het voorschot niet voldaan, wat heeft geleid tot complicaties in de procedure.

De rechtbank heeft in het vonnis aangegeven dat de vorderingen van [eiser] niet voldoende komen vast te staan door zijn weigering om het voorschot te betalen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vorderingen in conventie van [eiser] moeten worden afgewezen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat indien de hoofdvorderingen in conventie niet toewijsbaar zijn, er geen aanleiding is voor de toewijzing van de gevorderde wettelijke rente of buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie heeft [gedaagde] ook vorderingen ingediend, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij [gedaagde] ligt. De rechtbank heeft de partijen opgeroepen voor een comparitie om de situatie te bespreken en om te proberen tot een minnelijke regeling te komen. De rechtbank heeft benadrukt dat de deskundige zijn onderzoek niet heeft kunnen afronden door de niet-betaling van het voorschot door [eiser]. De rechtbank heeft de partijen verzocht om aanwezig te zijn op de zitting op 10 juni 2011, waar verdere beslissingen zullen worden genomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 260510 / HA ZA 06-677
Vonnis van 30 maart 2011 bij vervroeging
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.C. van As te Nieuwegein,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. drs. J.H. Hommel te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 september 2008, waarbij in plaats van de bij het eerdere vonnis benoemde deskundige F. Kneefel AA, J.C. Vlaanderen AA tot deskundige is benoemd en waarbij tevens - kort gezegd - is vastgesteld dat de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige € 7.150,-- (incl BTW) bedraagt en dat partijen ieder de helft van het voorschot dienen over te maken;
- de brief van 25 november 2009 waarbij de deskundige de rechtbank heeft verzocht zijn honorarium te laten aanvullen met € 11.000,-- (incl BTW) in verband met omvang dossier en bijgevolg omvang werkzaamheden;
- de griffiersbrief van 30 november 2009 waarin dit laatste aan partijen kenbaar is gemaakt en iedere partij is verzocht de helft van het zojuist genoemde bedrag, zijnde € 5.500,--, binnen twee weken over te maken;
- de griffiersbrief van 29 maart 2010 waarin de rechtbank [eiser] een laatste gelegenheid heeft gegeven om het nadere voorschot te storten, welk aanvullend voorschot niet meer is ontvangen;
- de akte uitlaten van [gedaagde].
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De verdere beoordeling
in conventie
2.1.In conventie heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat hij van [gedaagde] uit de activiteiten van Vloerbedrijf Perfect v.o.f. (hierna: Vloerbedrijf Perfect) en Volle Maan v.o.f. (hierna: Volle Maan) (gezamenlijk ook: de vennootschappen) per 31 december 2002 per saldo € 89.901,-- te vorderen heeft (het saldo van respectievelijk - € 8.924,-- en + € 98.825,--). Bij het bepalen van deze bedragen heeft [eiser] zich beroepen op de jaarrekeningen 2002. Hierop dient volgens hem € 28.000,-- (€ 10.000,-- voor overname van een auto en een boor en € 18.000,-- ter zake een opname) in mindering te worden gebracht, zodat te vorderen resteert € 61.901,--. Daarnaast vordert hij € 40.000,-- vanwege een foute boeking in het grootboek van Vloerbedrijf Perfect. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hem de helft van de (nader te bepalen) goodwill van Vloerbedrijf Perfect hem toekomt, nu [gedaagde] deze onderneming heeft ingebracht in diens besloten vennootschap [A].
2.2.[gedaagde] heeft de vordering van € 61.901,-- gemotiveerd betwist, onder overlegging van de stakingsbalansen van genoemde ondernemingen. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij als vennoot van beide vennootschappen schulden heeft voldaan van de vennootschappen, waarvoor hij regres heeft op [eiser]. Dat sprake is geweest van een foutboeking van € 40.000,-- en van inbreng van de onderneming van Vloerbedrijf Perfect heeft [gedaagde] eveneens gemotiveerd betwist.
2.3.De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot zijn onder 2.1 weergegeven stellingen rusten op [eiser].
in reconventie
2.4.Het gevorderde in reconventie onder 8 komt erop neer dat [eiser] (kort en zakelijk weergegeven) wordt gelast de originele dossiers of kopieën daarvan aan [gedaagde] ter beschikking te stellen of in het geding te brengen. Gelet op hetgeen in de conclusie van antwoord in conventie/ eis in reconventie onder 26 en volgende en onder 75 en 76 wordt aangevoerd begrijpt de rechtbank dat het daarbij gaat om de boekhoudingen van de twee vennootschappen. Nu partijen ter comparitie van 11 oktober 2006 hebben afgesproken dat [eiser] de volledige boekhouding zal laten kopiëren en aan de procureur van [gedaagde] zal zenden en niet is gesteld of gebleken dat dit niet is geschied, heeft [gedaagde] bij toewijzing van dit deel van de vordering geen belang meer.
2.5.In reconventie heeft [gedaagde] voorts betaling gevorderd van een aantal, in de eis in reconventie nader gespecificeerde bedragen, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat deze bedragen hem toekomen in het kader van de afrekening van de twee vennootschappen en de vereffening van vorderingen die in die vennootschappen zijn opgekomen en door hem zijn voldaan (het gevorderde onder 1 tot en met 6 van het petitum). De rechtbank begrijpt deze vorderingen, gelet op hetgeen onder 65 tot en met 67 van de conclusie van antwoord in conventie/ eis in reconventie is opgenomen, aldus, dat het gevorderde onder 1 primair wordt gevorderd en het gevorderde onder 2 tot en met 5 wordt gevorderd voor het geval de vordering onder 1 wordt afgewezen. Het gevorderde onder 6 betreft een zelfstandige vordering tot terugbetaling van een bedrag dat [gedaagde] onverschuldigd aan [eiser] heeft voldaan.
2.6.[eiser] heeft met betrekking tot het gevorderde onder 1 tot en met 5 gemotiveerd verweer gevoerd. In dat kader heeft hij aangevoerd (de rechtbank verstaat productie 16 aldus dat deze het antwoord in reconventie behelst, en slechts voor zover dat dat antwoord betreft heeft de rechtbank dit aan haar oordeel ten grondslag gelegd) dat de beide vennootschappen in het tweede half jaar door [gedaagde] zijn leeggehaald en dat dit de oorzaak is van de omstandigheid dat de beide vennootschapsvermogens geen verhaal meer boden aan schuldeisers. Voorts heeft [eiser] aan zijn verweer ten grondslag gelegd dat betalingen gedeeltelijk onverplicht zijn verricht.
2.7.Het gevorderde onder 6, de terugbetaling van een bedrag van € 13.842,--, wordt door [eiser] in dat deel van productie 16 dat ziet op een antwoord op de vordering in reconventie niet betwist, zodat de rechtbank zal uitgaan van de juistheid van deze vordering. Daarmee is dit deel van het gevorderde toewijsbaar, evenals de hierover gevorderde rente.
2.8.Overigens rusten de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot zijn onder 2.5 weergegeven stellingen op [gedaagde].
in conventie en in reconventie
2.9.Teneinde tot een beslissing te kunnen komen heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 1 november 2006 een onderzoek door een deskundige gelast om
(i) de stakingsbalansen per 1 juli 2002 op te stellen van Vloerbedrijf Perfect) en Volle Maan (en daarbij tevens te betrekken de door [eiser] betwiste opname van € 40.000,--);
(ii) te beoordelen of, en zo ja welke, goodwillvergoeding [eiser] zou toekomen, uitgaande van voortzetting van Vloerbedrijf Perfect door [A] Perfect Vloeren B.V. (hierna: [A]);
(iii) overigens opmerkingen te maken die hij voor de beoordeling van dit geschil van belang acht.
2.10.De vorderingen in conventie en in reconventie zijn nauw met elkaar verweven. Gelet op de geschilpunten tussen partijen is bewijslevering door een deskundigenbericht bij uitstek aangewezen. Het deskundigenonderzoek dient in deze zaak om zowel in conventie als in reconventie opheldering te krijgen over de feitelijke gang van zaken tussen partijen. Met de vaststelling van de stakingsbalansen en de vaststelling van de goodwill kan immers zowel in conventie als in reconventie worden bepaald wat tussen partijen met betrekking tot het over en weer gevorderde rechtens geldt. In een zaak zoals deze, waarin het deskundigenbericht zowel voor de beoordeling van de vorderingen in conventie als in reconventie doorslaggevend is, ligt het voor de hand dat de rechtbank bepaalt dat de kosten van de deskundigen door partijen ieder bij helfte worden voldaan. Uit de eerder in deze zaak gewezen tussenvonnissen blijkt dat partijen dat toen zijn overeengekomen met betrekking tot de op dat moment begrote kosten. Thans stelt de rechtbank vast dat ook de verdere kosten voor het deskundigenonderzoek door partijen ieder voor de helft dienen te worden gedragen. Teneinde deze nieuwe situatie met partijen te bespreken zal een comparitie van partijen worden gelast. Daarbij geldt vooralsnog het volgende.
2.11.Tot op heden heeft de deskundige niet tot beantwoording van de vragen kunnen komen, doordat [eiser] zijn deel van het voorschot niet heeft voldaan.
2.12.Indien [eiser] in deze houding blijft volharden, betekent dit dat de vorderingen in conventie niet voldoende komen vast te staan, door een oorzaak die in de risicosfeer van [eiser] ligt - hij weigert immers zijn deel van de kosten voor het deskundigenonderzoek te voldoen. Dat laat vervolgens geen andere slotsom toe dan dat die vorderingen dienen te worden afgewezen. Indien de hoofdvorderingen in conventie niet toewijsbaar zijn, bestaat ook geen aanleiding voor de toewijzing van de gevorderde wettelijke rente of buitengerechtelijke incassokosten. Aan bewijslevering door getuigen komt de rechtbank niet toe. [eiser] dient in dat geval als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, zoals gevorderd, nu deze laatste niet wordt betwist. De vordering van [gedaagde] tot veroordeling van [eiser] in "de kosten van een eventuele executie" is onvoldoende inzichtelijk en daarmee niet toewijsbaar.
2.13.Met betrekking tot de vorderingen in reconventie geldt voor die situatie dat de deskundige weliswaar niet tot beantwoording van de vragen heeft kunnen komen door een oorzaak die ligt in de risicosfeer van [eiser] - deze heeft immers zijn deel van het voorschot niet voldaan - , maar dat leidt er nog niet toe dat daarmee de bewijslast verschuift en/of het van [gedaagde] verlangde bewijs is geleverd, en de nog openstaande vorderingen in reconventie toewijsbaar worden. [gedaagde] zou zijnerzijds kunnen aanbieden het gehele voorschot te voldoen, opdat de deskundige zijn onderzoek in verband met de vorderingen in reconventie kan afronden. Dit ligt op zijn weg als blijkt dat het onderzoek door de weigering tot betaling van de helft van het voorschot door [eiser] in een impasse terechtkomt, waarin ook het zijnerzijds te leveren bewijs niet meer aan de orde zou komen. In dat geval zal de rechtbank de deskundige kunnen gelasten zijn onderzoek te hervatten, uitgaande van de vragen die reeds gesteld zijn.
2.14.Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat het onderzoek van de deskundige er ook toe kan leiden dat de thans begrote voorschotten, inclusief het aanvullend, voorschot van € 11.000,--, onvoldoende blijken om een definitief antwoord te geven op de door de rechtbank gestelde vragen. In dat geval is verdere bevoorschotting door partijen aan de orde. Voorts wijst de rechtbank erop dat - ook indien [gedaagde] de volledige bevoorschotting van de deskundige op zich neemt - niet is uit te sluiten dat het onderzoek van die deskundige leidt tot de conclusie dat [eiser] (gedeeltelijk) het gelijk aan zijn zijde heeft. In die situatie dient de rechtbank, gelet op HR 10 september 2010, LJN BM8939, mogelijk terug te komen van hetgeen hiervoor in conventie is overwogen.
2.15.In reconventie heeft [gedaagde] onder 7 van het petitum gevorderd [eiser] te veroordelen tot opheffing van het door deze ten laste van [gedaagde] gelegde beslag. Indien [eiser] weigert verdere bevoorschotting van de deskundige te voldoen laat dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, geen andere slotsom toe dan dat de vorderingen van [eiser] op [gedaagde] niet toewijsbaar zijn. Daaruit zal dan volgen dat het gelegde beslag onrechtmatig is. Het verzoek tot opheffing van het beslag is dan toewijsbaar, zoals gevorderd, nu daartegen overigens geen verweer is gevoerd.
3.De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. M.C.M. van Dijk in het paleis van justitie te Den Haag aan Prins Clauslaan 20 op vrijdag 10 juni 2011 van 15:00 tot 16:30 uur,
3.2.bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn,
3.3.bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
3.4.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2011.