ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0487

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/24375
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en de gevolgen van het verstrekken van onjuiste gegevens

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 april 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen een Afghaanse eiser en de minister voor Immigratie en Asiel. De eiser had op 2 augustus 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 9 juni 2010 door de minister was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had gesteld dat de eiser het onderzoek naar zijn asielrelaas frustreerde door het verstrekken van onjuiste gegevens. De rechtbank merkte op dat de ontkenning van de eiser dat hij op 18 november 2008 in Griekenland was, niet kon worden aangemerkt als het verstrekken van onjuiste gegevens. Dit zou immers het bestrijden van een besluit onmogelijk maken. De rechtbank concludeerde dat de minister een onjuiste waarderingsmaatstaf had aangelegd en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en ontbrak aan een deugdelijke motivering, in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de minister en bepaalde dat de minister opnieuw op de aanvraag moest beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1092,50. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak voor de overheid om transparant en gemotiveerd te handelen in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/24375
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. J. Hofstede, advocaat te
Almelo;
en
de minister voor Immigratie en Asiel, als rechtsopvolger van de minister van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.C. aan 't Goor,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 2 augustus 2009 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 9 juni 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daarnaast heeft verweerder ambtshalve geweigerd aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te verlenen.
Bij brief van 8 juli 2010 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 6 augustus 2010 is het beroep voorzien van gronden. Op 20 oktober 2010, 27 oktober 2010, 19 november 2010,
31 december 2010 en 7 maart 2011 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft op
4 november 2010 en 4 maart 2011 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 22 november 2010 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.M. Luik. Aangezien ter zitting geen tolk is verschenen is de behandeling geschorst en voortgezet ter zitting van 18 maart 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. van der Linden, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Eiser is gehoord met behulp van een tolk. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.C. aan 't Goor.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, dan wel c, dan wel d, van de Vw 2000 te verlenen, in stand kan blijven.
2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat sprake is van de omstandigheid genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. Eiser heeft diverse malen uitdrukkelijk verklaard dat er nimmer vingerafdrukken van hem zijn genomen. Uit onderzoek van Eurodac is echter gebleken dat er op 18 november 2008 vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen in Griekenland. Gelet op deze bevindingen wordt geconcludeerd dat eiser het onderzoek van zijn asielrelaas frustreert. Er is sprake van een contra-indicatie voor statusverlening vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het verzwijgen van de juiste gegevens, als bedoeld in paragraaf C4/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000). Een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas blijft daarom achterwege. Ter zitting is nog het subsidiaire standpunt ingenomen dat bij een inhoudelijke beoordeling geconcludeerd zou zijn dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert.
2.3 De rechtbank merkt ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, het volgende op. Voor zover eiser in beroep ter betwisting van het standpunt van verweerder ten aanzien van het ontbreken van identiteits- en nationaliteitsdocumenten heeft volstaan met een verwijzing naar en herhaling van zijn zienswijze, geldt dat hij aldus het bestreden besluit, waarin verweerder afdoende op de zienswijze is ingegaan, niet gemotiveerd heeft betwist. Het door eiser aangevoerde biedt, gelet hierop, geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan hem kan worden tegengeworpen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het toerekenbaar ontbreken van documenten ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas, reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten.
De beroepsgrond faalt dan ook.
2.4 Eiser heeft ook in beroep ontkend dat hij in Griekenland is geweest. Hij heeft ter onderbouwing hiervan een (kopie van een) huwelijksakte van 20 februari 2009, voorzien van een vingerafdruk, overgelegd. Voorts heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd hem de vingerafdrukken ter beschikking te stellen teneinde een contra-expertise te kunnen laten verrichten om na te trekken of er sprake is van identieke vingerafdrukken in het Eurodacsysteem en de hier te lande van eiser genomen vingerafdrukken. Hiermee heeft verweerder onzorgvuldig en in strijd met de beginselen van een eerlijk proces dan wel het fair play beginsel gehandeld. Eiser heeft in dit kader verwezen naar uitspraken van rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Haarlem, van 14 augustus 2008, Awb 08/5871 en van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Almelo, van
26 juni 2009, Awb 09/19813. In eisers geval is, in tegenstelling tot de uitspraken waarnaar verweerder in dit kader verwijst, geen sprake van een afwijzing van de asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eisers asielrelaas wordt nu ten onrechte door geen enkel land inhoudelijk beoordeeld.
In dit kader verwijst eiser nog naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2009, nr. 200904612/1/V2. Hieruit volgt dat zolang niet is komen vast te staan dat er sprake is van één van de in artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde omstandigheden, er overgegaan dient te worden tot beoordeling of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag gegrond is op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de weigering de vingerafdrukken aan eiser ter beschikking te stellen niet onzorgvuldig of anderszins onrechtmatig gehandeld. Hiertoe neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat (de administratieve verwerking van) het dactyloscopisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Eiser heeft voorts ter betwisting van zijn veronderstelde aanwezigheid in Griekenland op 18 november 2008 enkel voornoemde huwelijksakte overgelegd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de huwelijksakte niet kan worden afgeleid dat eiser op 18 november 2008 niet in Griekenland was. Nu eiser geen bescheiden heeft overgelegd waaruit blijkt dat er reden is om te twijfelen aan de juistheid van het dactyloscopisch onderzoek, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien de vingerafdrukken aan eiser ter beschikking te stellen.
2.4.1 De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder een inhoudelijke beoordeling van zijn relaas niet achterwege heeft kunnen laten op de grond dat hij het onderzoek van zijn asielrelaas frustreert en dat sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het verzwijgen van de juiste gegevens. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de ontkenning van eiser dat hij op 18 november 2008 in Griekenland was, niet kan worden aangemerkt als het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het verzwijgen van de juiste gegevens, waarmee het onderzoek van het asielrelaas wordt gefrustreerd. Als de ontkenning van door verweerder als vaststaand aangenomen gegevens zou mogen worden aangemerkt als het frustreren van onderzoek dan wel het verstrekken van onjuiste gegevens c.q. het verzwijgen van de juiste gegevens, wordt immers het bestrijden van een besluit per definitie onmogelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder een onjuiste waarderingsmaatstaf heeft aangelegd. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontbeert een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Het ter zitting ingenomen subsidiaire standpunt, dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit niet - gemotiveerd - is neergelegd in het bestreden besluit. Daarin is immers niet toegekomen aan een beoordeling van de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas van eiser.
2.5 De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven dan wel om zelf in de zaak te voorzien nu een inhoudelijke beoordeling door verweerder op veel punten ontbreekt.
2.6 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet, onder verwijzing naar het Besluit proceskosten bestuursrecht worden bepaald op € 1092,50 (1 punt voor het beroepschrift,
1 punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het verschijnen ter nadere zitting; waarde per punt € 437,=, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 juni 2010;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1092,50 te voldoen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, als rechter, en door deze en mr. W. Markwat als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2011
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
AWB 10/24375 blad 4/4
vk_10_24375 (frustratie onderzoek, Eurodac)
Uitspraak
vk_10_24375 (frustratie onderzoek, Eurodac)