ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0564

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/10832, 11/10834, 11/10836, 11/11103
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Angolese moeder en haar kinderen in het kader van de terugkeerprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 april 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiseres, een Angolese vrouw, en haar drie minderjarige kinderen. Eiseres was in bewaring gesteld met het oog op uitzetting naar Angola, omdat zij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure zou belemmeren. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, ondanks het feit dat eiseres op dat moment niet langer onrechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank stelde vast dat eiseres na haar inbewaringstelling een reguliere aanvraag om verblijf had ingediend, maar dat dit niet in de weg stond aan de voortzetting van de bewaring, aangezien zij onder de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn viel. De rechtbank weegt de belangen van de kinderen mee in haar oordeel en concludeert dat hun belangen in de procedure zijn meegenomen, maar dat zij geen aparte belangen meer hebben bij de toetsing van de namens hen ingediende beroepen.

De rechtbank verwierp het beroep van eiseres op het Jusic-arrest, omdat de feitelijke omstandigheden in haar zaak wezenlijk anders waren dan in de zaak die aan dat arrest ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen actieve bijdrage had geleverd aan haar terugkeer naar Angola en dat zij de voorbereiding van de terugkeerprocedure had belemmerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en de beroepen van de kinderen niet-ontvankelijk. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van minderjarige kinderen in het kader van vreemdelingenrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nrs : AWB 11/10832, 11/10834, 11/10836, 11/11103
V-nummer eiseres: […]
Inzake: [voorletters en familienaam eiseres], eiseres, alsmede haar minderjarige kinderen,
gemachtigde mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. W.A. Kleingeld.
I Procesverloop
1 Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum en -jaar] en de Angolese nationaliteit te bezitten.
2 Op 29 maart 2011 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
29 maart 2011 waarbij eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 april 2011. Ter zitting is verschenen eiseres, almede haar minderjarige kinderen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig J.A.M. de Sousa, tolk in de Portugese taal.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1 De rechtbank stelt vast dat formeel alleen eiseres op grond van een daartoe strekkende maatregel in bewaring is gesteld. De drie minderjarige kinderen zijn gelet op hun jonge leeftijd (respectievelijk 11, 9 en 2 jaar) en het kennelijke ontbreken van andere mogelijkheden van opvang (zonder maatregel) feitelijk met eiseres in bewaring gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de kinderen als belanghebbenden in de procedure 11/10832 dienen te worden aangemerkt. Hun belangen zijn in onderhavige beoordeling ten volle meegewogen.
2.2.1 Eiseres betoogt dat haar bewaring onrechtmatig is, nu zij als gevolg van haar op
31 maart 2011 ingediende reguliere aanvraag om verblijf niet langer illegaal in Nederland verblijft. De Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van
16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), is derhalve niet van toepassing, aldus eiseres.
2.2.2 Weliswaar verblijft eiseres op dit moment niet langer onrechtmatig in Nederland, doch dit betekent niet dat de Terugkeerrichtlijn aan het voortduren van de bewaring in de weg staat. Eiseres heeft eerst na haar inbewaringstelling een aanvraag om verblijf ingediend. Ten tijde van haar inbewaringstelling viel zij onder de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn. Voorafgaand aan de inbewaringstelling is aan eiseres een besluit tot afwijzing van de door haar ingediende asielaanvraag uitgereikt, dat mede als een terugkeerbesluit kan worden aangemerkt en daarmee is zij in de terugkeerprocedure terechtgekomen. Deze terugkeerprocedure loopt nog. Weliswaar is de werking daarvan tijdelijk opgeschort – door de ingediende reguliere aanvraag van eiseres -, maar eiseres is nog steeds een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt. Dit betekent dat eiseres op grond van artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn in bewaring kon worden gehouden, ook al had zij een reguliere aanvraag om verblijf ingediend en derhalve rechtmatig verblijf. De bescherming ten aanzien van het voortduren van de bewaring zit niet in de Terugkeerrichtlijn, maar in de termijn genoemd in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 en het door verweerder gevoerde beleid met betrekking tot de vrijheidsontnemende maatregelen bij kinderen.
2.3.1 Ten aanzien van de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde omstandigheden, overweegt de rechtbank als volgt.
2.3.2 Aan de maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat deze wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiseres zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen volgens verweerder blijkt uit de omstandigheden dat eiser:
(a) niet beschikt over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
(b) zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn;
(c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
(d) onvoldoende middelen van bestaan heeft;
(e) geen actieve bijdrage heeft geleverd om zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst. Ter zitting heeft verweerder daaraan nog toegevoegd dat eiseres de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.3.3.1 Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de vertrekgesprekken die zijn gevoerd met eiseres van 23 februari 2009 tot en met 1 februari 2011 genoegzaam worden afgeleid dat eiseres geen actieve bijdrage heeft geleverd om zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst en dat zij daarmee de voorbereiding van de terugkeer of verwijderingsprocedure ontwijkt, danwel belemmert. De rechtbank verwijst naar hetgeen daarover hieronder wordt overwogen. De weigering van eiseres om mee te werken aan de terugkeer naar haar land van herkomst vindt tevens onderbouwing in de reguliere aanvraag die eiseres op 31 maart 2011 heeft gedaan. Op geen enkele wijze is immers gebleken van feiten of omstandigheden waardoor die aanvraag niet voor de inbewaringstelling had kunnen worden ingediend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de nadere stukken van verweerder van 5 april 2011 blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds op 27 maart 2009 het hoger beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag heeft afgewezen. Verweerder heef daar ter zitting terecht op gewezen. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat grond (e) terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd en dat deze grond te scharen is onder het ontwijken of belemmeren van de voorbereiding van de terugkeer of verwijdering zoals genoemd in artikel 15, eerste lid, onder b, van de Terugkeerrichtlijn.
2.3.3.2 Het beroep van eiser op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 december 2011 (C-4691/06, LJN BK5471, Jusic) treft in dit kader geen doel. In dat arrest was volgens het de Zwitserse wetgeving vooral van belang of uit het gedrag van de betrokken vreemdeling moest worden afgeleid dat hij zich aan uitzetting zou trachten te onttrekken. In onderhavige zaak is op grond van de Terugkeerrichtlijn, naast het geval waarin er risico op onderduiken bestaat, bewaring ook mogelijk indien de betrokkene de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de feiten zoals die uit het dossier naar voren komen en het gedrag en de handelingen van eiseres voorafgaand en na de inbewaringstelling, terecht heeft geoordeeld dat van een dergelijk ontwijken en belemmeren van de terugkeer naar het land van herkomst sprake is. Vanaf begin 2009 is met eiseres gesproken over vertrek naar Angola. Uit het dossier blijkt van een standvastig niet willen praten over het verkrijgen van reisdocumenten van de Angolese autoriteiten en een consequent en langdurig niet willen meewerken aan terugkeer naar Angola. In 2009 is een eerdere LP-aanvraag mede daarom afgewezen. Ook daarna is eiseres blijven weigeren aan een LP-aanvraag mee te werken. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 18 november 2010 blijkt ook dat op dat moment nog steeds geen duidelijkheid bestond over de identiteit en exacte herkomst van eiseres. In dat gesprek geeft de regievoerder aan dat het er op lijkt dat eiseres heeft gelogen over haar identiteit en afkomst. Eiseres is op dat moment nog eens uitdrukkelijk naar haar juiste naam gevraagd, maar heeft die vraag niet beantwoord. Ook op 6 december 2010 is daarover nog met eiseres gesproken. Daarnaast heeft eiseres, na de inbewaringstelling, op 31 maart 2011 nog aangegeven dat zij niet over een eventuele uitzetting wil praten en dat zij daaraan ook niet wil meewerken. De echtgenoot van eiseres is bovendien ontraceerbaar. In het Jusic-arrest zijn, voor het niet aannemen van onttrekkingsgevaar, doorslaggevend geacht dat de betrokken vreemdeling en zijn vrouw hun identiteit bij de autoriteiten hadden opgegeven, dat hij zich altijd aan zijn meldplicht heeft gehouden, dat hij de zorg heeft over vier minderjarige kinderen en dat zijn vrouw lijdt aan een psychische aandoening. Nu niet alleen het wettelijk toetsingscriterium verschilt van dat in het Jusic-arrest, maar tevens de feitelijke omstandigheden relevant anders zijn, is de rechtbank van oordeel dat eiseres aan genoemd arrest geen aanspraak kan ontlenen in de door haar beoogde zin.
2.3.3.3 Voorts is de rechtbank van oordeel dat de grond (b) ‘zich niet gehouden aan de vertrektermijn’, gelet op de hierboven gerelateerde omstandigheden zonder meer is te scharen onder het ontwijken of belemmeren van de voorbereiding van de terugkeer of verwijdering zoals genoemd in artikel 15, eerste lid, onder b, van de Terugkeerrichtlijn. Nu de gronden (b) en (e) naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de bewaring konden dragen, kan de vraag of de overige twee gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, in het midden worden gelaten.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gemeend niet met een lichter middel te kunnen volstaan. Vaststaat dat de uitzetting op 10 april 2011 geëffectueerd zou kunnen worden, in welk geval de inbewaringstelling korter dan 14 dagen zou duren.
Duidelijk is dat gedwongen vertrek binnen een korte termijn kan worden gerealiseerd. Verweerder is kennelijk eerst tot de inbewaringstelling overgegaan nadat zicht op uitzetting naar Angola op hele korte termijn reëel en substantieel was. De enkele omstandigheid dat tot op heden niet op de op 31 maart 2011 ingediende aanvraag is beslist, doet aan het voorgaande niet af, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden op basis waarvan nu al vaststaat dat niet vóór 10 april 2011 zal worden beslist. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de feiten zoals die uit het dossier blijken, alsmede het gedrag van eiseres en de situatie waarin eiseres verkeert, is ook de rechtbank van oordeel dat minder dwingende maatregelen niet afdoende en doeltreffend zijn om de terugkeer voor te bereiden en/of de verwijderingsprocedure uit te voeren. Gelet hierop acht de rechtbank de (feitelijke) inbewaringstelling van de kinderen ook niet in strijd met het bepaalde in artikel 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De maatregel kan in de onderhavige situatie als uiterste maatregel worden aangemerkt. Tevens voldoet de bewaring van de kinderen aan de eis dat deze zo kort mogelijk is; verweerder is pas tot de maatregel overgegaan nadat de uitzetting uiterst reëel was en op korte termijn kon worden gerealiseerd.
2.5 De aanspraken van eiseres op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in het kader van de uitoefening van het privéleven dienen te worden vastgesteld in het kader van de reguliere procedure ter vaststelling van het recht van eiseres en de kinderen op toelating hier te lande. Op deze aanvraag zal vóór de uitzetting worden beslist. Van gescheiden uitzetting is in ieder geval geen sprake.
2.6 Nu de belangen van de kinderen in onderhavig beroep zijn getoetst, hebben zij geen aparte belangen meer bij de toetsing van de namens hen ingediende beroepen. Deze beroepen zijn derhalve niet-ontvankelijk.
2.7 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.8 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep met reg nr. 11/10832 ongegrond;
2 verklaart de beroepen met reg nrs. 11/10834, 11/10836, 11/11103 niet-ontvankelijk;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.L. Heins, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 7 april 2011.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: