ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0957
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.J. Paris
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen griffierecht in onteigeningszaken en de berekening van schadeloosstelling
In deze zaak heeft verzoeker op 30 september 2010 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 25 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz), waarin hij zich verzet tegen het door de griffier in rekening gebrachte vast recht van € 1.147,-- in drie onteigeningszaken. Verzoeker, die als pachter betrokken was bij deze onteigeningsprocedures, betoogde dat het griffierecht ten onrechte was vastgesteld op basis van de totale schadeloosstelling die aan de gedaagden was toegekend, in plaats van op basis van zijn eigen financiële belang in de zaak. Hij stelde dat zijn belang, dat voortkwam uit een schikking met het Bureau Beheer Landbouwgrond (BBL) van € 7.983,-- netto, leidde tot een lager griffierecht.
De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en vastgesteld dat de Wtbz bepaalt dat het vastrecht in onteigeningszaken wordt vastgesteld aan de hand van de hoogte van de schadeloosstelling die wordt aangeboden of toegekend. De rechtbank concludeerde dat verzoeker als tussenkomende partij in de oorspronkelijke onteigeningsprocedures gelijkgesteld moet worden aan de gedaagden, en dat het griffierecht dus correct was vastgesteld op € 1.147,-- per zaak. De rechtbank merkte op dat de hoogte van het vast recht niet afhankelijk is van de schikking die verzoeker met BBL had getroffen, en dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn keuze om geen uitspraak over de schadeloosstelling door de rechtbank te laten vaststellen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet van verzoeker ongegrond, en bevestigde de eerder vastgestelde griffierechten. Deze beschikking werd gegeven door mr. R.J. Paris en openbaar uitgesproken op 7 april 2011.