1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 19 november 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 10 december 2008 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 januari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is een winkeleigenaar van Koerdische afkomst, afkomstig uit het dorp [naam], gelegen in de gemeente [naam] (provincie [naam]) in Centraal-Irak. Eiser moest op een dag voor (het bedrijf van) zijn vader met de auto hout afleveren in [naam]. Op de terugweg naar zijn winkel werd eiser gevolgd door een zwarte BMW. Toen eiser bij de winkel aankwam, vond hij een dreigbrief waarin hij ervan werd beschuldigd samen te werken met de Amerikanen. Deze brief was onder de deur doorgeschoven. Na familieberaad heeft eiser besloten om Irak te ontvluchten.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag, onder tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw, afgewezen. Namens verweerder is bij eiser een taalanalyse verricht, op basis waarvan het gestelde herkomstgebied van eiser ongeloofwaardig is geacht. Derhalve is door verweerder ook geen geloof gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen omtrent de problemen die hij stelt te hebben ondervonden in Centraal-Irak. Voorts heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat nu niet geloofwaardig is bevonden dat eiser afkomstig is uit Centraal-Irak, het beroep op artikel 15, onder c, richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn) evenmin slaagt. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
2.3 In beroep heeft eiser in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder ten onrechte tot besluitvorming is overgegaan voordat de door eiser aangevraagde contra-expertise tegen de taalanalyse (die uiteindelijk in beroep is overgelegd) was opgesteld.
2.4 De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Eiser heeft bij brief van 5 juni 2008 een verzoek tot het verrichten van een contra-expertise gericht aan De Taalstudio. Uit de brief van De Taalstudio van 11 juni 2008 blijkt dat het verzoek om contra-expertise in behandeling is genomen en dat een dergelijk traject gemiddeld zes maanden in beslag neemt. Desverzocht heeft verweerder bij brief van 9 juni 2008 uitstel verleend aan eiser voor het indienen van een zienswijze tot 3 december 2008. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft de Taalstudio aan eiser bericht dat gelet op het aantal aanvragen geen leveringsdatum voor het rapport kan worden vastgesteld. Op 10 december 2008 is verweerder tot besluitvorming overgegaan. Eiser heeft in de zienswijze van 1 december 2008 aan verweerder verzocht zijn beslissing wederom aan te houden en heeft zich, onder verwijzing naar het op 25 september 2008 opgestelde Plan van Aanpak van de Taalstudio, overigens op het standpunt gesteld dat een taalanalyse in onderhavige zaak niet het juiste middel is om de herkomst van eiser te bepalen, omdat volgens voornoemd Plan van Aanpak wetenschappelijk niet valt vast te stellen of men op basis van enkel het Sorani-Koerdisch tot een eenduidige herleiding tot een bepaalde regio binnen Irak kan komen. Gelet op het voorgaande en mede gelet op de wettelijke beslistermijn die geldt voor verweerder, kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank tot besluitvorming overgaan voordat een contra-expertise was overgelegd. De gevolgen van de in dit verband aanwezige capaciteitsproblemen bij de Taalstudio heeft verweerder op dit punt voor rekening van eiser mogen laten.
2.5 In beroep heeft eiser voorts aangevoerd dat verweerder niet de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij zijn beoordeling had mogen betrekken.
2.6 Deze beroepsgrond faalt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd en niet verschoonbaar heeft kunnen achten dat hij zijn identiteitskaart en nationaliteitsverklaring, toen hij al op het grondgebied van Turkije was, aan de reisagent heeft overgelegd. De enkele verklaring van eiser dat Turkije geen veilig land is nu dit land regelmatig Iraakse vluchtelingen terugstuurt naar Irak, is onvoldoende om eiser te ontslaan van zijn verantwoordelijkheid zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen door middel van documenten. Gelet op het bepaalde in C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), is voor het kunnen tegenwerpen van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw voldoende dat wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de asielzoeker. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid en onder f, van de Vw aan eiser kunnen tegenwerpen en heeft verweerder zich aldus terecht op het standpunt gesteld dat van het relaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan.
2.7 Eiser heeft in beroep, zoals vermeld, alsnog een (Engelstalig) rapport van contra-expertise van de Taalstudio van 8 april 2009 (de contra-expertise) overgelegd en daarmee de uitkomst bestreden van de namens verweerder uitgevoerde taalanalyse. Met deze contra-expertise zijn volgens eiser voldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies van het Bureau Land en Taal (BLT) aangedragen, die onvoldoende zijn weersproken door verweerder.
2.8 De rechtbank stelt voorop dat een vreemdeling een contra-expertise reeds in het kader van de besluitvorming dient over te leggen. Indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, kan een eerst in beroep overgelegde contra-expertise bij de beoordeling worden betrokken. Verweerder heeft zich in het verweerschrift –zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld, dat de uitkomst van de in beroep ingebrachte contra-expertise geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse vormt. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 83, Vw en mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen met betrekking tot het tijdsverloop dat gemoeid is geweest met het opstellen van de contra-expertise, houdt de rechtbank bij de beoordeling van onderhavig beroep, evenals verweerder, rekening met de contra-expertise.
2.9 Partijen zijn het oneens over de herkomst van eiser. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij niet in staat is gebleken om inzake zijn opgegeven geboortedorp [naam] in voldoende mate correcte omgevingsinformatie te verschaffen, nu hij bij gelegenheid van het eerste gehoor op 20 november 2007 geen namen heeft kunnen noemen van dorpen die in de nabijheid van [naam] zijn gelegen, hetgeen twijfel heeft doen rijzen bij verweerder over de gestelde afkomst en herkomst van eiser uit Centraal-Irak.
2.10 Uit bestendige jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 18 december 2009, zaaknrs. 200901087/1 en 200806254/1/V1, www.raadvanstate.nl) vloeit het volgende voort. Indien bij verweerder twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan hij door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken. De desbetreffende vreemdeling kan de bij verweerder gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek door een deskundige laten beoordelen. Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt –gelet op artikel 31, eerste lid, Vw– de gerezen twijfel niet weggenomen.
2.11 Verweerder heeft eiser de gelegenheid geboden om mee te werken aan een taalanalyse. In het rapport van taalanalyse van BLT van 17 april 2008, door verweerder ontvangen op 25 april 2008, heeft de taalanalist het volgende geconcludeerd:
- de vreemdeling beheerst een vorm van Sorani-Koerdisch op moedertaalniveau;
- de Koerdische spraak van de vreemdeling is eenduidig te herleiden tot de regio Arbil in Noord-Irak;
- De Koerdische spraak van de vreemdeling is eenduidig niet te herleiden tot de regio Dibis-[naam] in Centraal-Irak;
- De vreemdeling heeft een zeer beperkte kennis van Arabisch. Hij is niet in staat zich in deze taal enigszins vrij uit te drukken. Dit pleit tegen de gestelde herkomst uit de regio Dibis-[naam], aangezien Arabisch in deze regio algemeen gangbaar is als voertaal in het dagelijkse leven.