Afdeling 3, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde P. Reitsma,
de Commandant Luchtstrijdkrachten, verweerder.
I PROCESVERLOOP
1 Bij brief van 22 februari 2010 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij met ingang van 10 februari 2010 wordt ontheven van zijn verplichtingen aangaande zijn opleiding aan de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). Eiser wordt tot 1 april 2010 in de gelegenheid gesteld zich te oriënteren met betrekking tot een mogelijke herbestemming naar een andere functie als [rang] binnen de Koninklijke Luchtmacht (KLu). In de laatste alinea van deze brief is medegedeeld dat, indien herbestemming onverhoopt niet mogelijk blijkt, eiser zal worden voorgedragen voor ontheffing uit de opleiding conform artikel 13, zesde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en eervol ontslag met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder h, van het AMAR met ingang van
1 april 2010.
2 Bij brief van 8 maart 2010, aangevuld bij brief van 21 april 2010, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 22 februari 2010. Dit bezwaar is zowel tegen de ontheffing uit de opleiding als tegen het aanstaande ontslag gericht.
3 Bij brief van 8 juli 2010 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de behandeling van het bezwaar, voor zover dit is gericht tegen de voordracht voor ontslag, in afwachting van een dergelijk besluit, is aangehouden.
4 Eiser is op 9 juni 2010 gehoord op zijn bezwaar, voor zover dit ziet op de ontheffing uit de opleiding.
5 Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar tegen de brief van
22 februari 2010, voor zover dit ziet op de ontheffing van de verplichtingen aangaande de opleiding aan de NDLA dan wel ontheffing uit de opleiding, ongegrond verklaard.
6 Bij brief van 20 augustus 2010 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
7 Het beroep is op 11 januari 2010 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Naalden. Voorts is verschenen [B].
II OVERWEGINGEN
1 Eiser, [rang] vaandrig bij de KLu, is op 13 augustus 2008 opgekomen en bestemd tot [functie]. Op 6 april 2009 is eiser begonnen met de [opleiding], welke is gericht op de voorbereiding op het vervolg van de vliegopleiding in de Verenigde Staten van Amerika of Nederland.
2 Eiser heeft aangevoerd dat hij zich, anders dan verweerder stelt, niet kan vinden in het advies van de Vaste Commissie voor Examens Korte Officiersopleiding (VCE KOO).
Hij stelt dat hij in elke fase van de procedure zijn gemotiveerde bezwaren kenbaar heeft gemaakt en dat hij de voorstellen en conclusies heeft bestreden. Voorts heeft hij, onder verwijzing naar het rapport van het Institute for Aviation Psychology (IAP)/Heli Holland van 24 maart 2010, aangevoerd dat hij wel geschikt is voor de functie van vlieger.
Eiser meent dat tijdens de herkansing, waarbij hij heeft gevlogen met de commandant van het squadron, geen objectieve beoordeling heeft plaatsgevonden van zijn capaciteiten althans hij niet eerlijk is beoordeeld en dat de conclusies van die commandant niet mogen worden gebruikt ter onderbouwing van het bestreden besluit. Aantoonbaar is dat een bepaald vluchtonderdeel is beoordeeld als onvoldoende, terwijl dit niet is gevlogen.
Eiser stelt dat de kern van zijn bezwaren is gelegen in het feit dat hij door verschillende instructeurs is opgeleid op een wijze die nu klaarblijkelijk door de commandant anders wordt gezien. Eiser heeft in dit kader een aantal voorbeelden gegeven.
3 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de verklaringen van de instructeurs niet blijkt dat eiser geen aanleg heeft voor het vliegen, maar dat eiser niet binnen de gegeven tijd het juiste niveau, dat is vereist voor de [opleiding], kan halen. Eiser voert de handelingen wel juist uit, maar heeft bij nieuwe of onverwachte situaties moeite om de juiste structuur aan te houden.
4 Verweerder heeft zich desgevraagd bij brief van 6 januari 2011 op het standpunt gesteld dat de brief van 22 februari 2010 dient te worden aangemerkt als een primair besluit. De zinsnede in de laatste alinea van deze brief, te weten dat eiser wordt voorgedragen voor ontheffing uit de opleiding, moet als een kennelijke verschrijving worden gezien. Dit blijkt ook uit de strekking van deze brief. Bovendien merkt verweerder op dat voor beide partijen duidelijk was dat eiser uit de opleiding was ontheven.
5.1 Ingevolge artikel 13, zesde lid, van het AMAR kan de militair die is aangewezen voor het volgen van een initiele opleiding, daarvan worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de militair om andere redenen noodzakelijk is.
5.2 Artikel 13 van de Regeling opleidingen militairen (ROM) luidt als volgt:
"De commandant operationeel commando dan wel het hoofd defensieonderdeel kan de militair:
a. vrijstelling verlenen van een opleiding of van een onderdeel daarvan, indien reeds
over de benodigde kennis en vaardigheid wordt beschikt; indien uit de resultaten
van de militair blijkt dat de opleiding naar verwachting niet met gunstig resultaat
zal worden afgerond, kan een vrijstelling deels of geheel worden ingetrokken;
b. de opleiding of een onderdeel daarvan laten herhalen, indien de herhaling binnen
een redelijke termijn kan worden aangevangen en de verwachting bestaat dat de
militair hierdoor de opleiding met goed gevolg zal afronden;
c. die aan het einde van een opleiding niet is geslaagd, de mogelijkheid bieden om de
opleiding via een korte voortzetting alsnog af te ronden;
d. ontheffen uit een opleiding."
5.3 In het Opleidings- en Examenreglement KOO, Opleidingen Koninklijke Militaire Academie (KMA), van de Commandant Opleidingen KMA van 1 februari 2010 is het opleidingsprogramma van de initiële opleiding tot algemeen [rang] voor de krijgsmachtdelen KL, KLu of KMar neergelegd.
5.4 In de Squadron Order Blijvende Aard (SOBA) 131SQN/15 zijn procedures omtrent voortgang en beoordeling gedurende de vliegfasen van de diverse opleitingen/conversies binnen het 131-squadron nader uitgewerkt.
In artikel 3.1.3 van de SOBA is vermeld dat beoordeling van vluchten en vluchtonderdelen worden beoordeeld aan de hand van onderstaand beoordelingssysteem. Deze beoordeling (grading) wordt vastgelegd op een gradesheet.
Ingevolge artikel 3.2.1 van de SOBA geschiedt de beoordeling volgens het "5-level grading system" als volgt:
a. "NG", Not Graded/Demonstrate: de manoeuvre of oefening is door de instructeur gedemonstreerd en de leerling-vlieger (llvl) heeft deze niet zelf beoefend, of de manoeuvre werd door de llvl uitgevoerd, deze werd echter niet door de instructeur beoordeeld.
b. "U", Unable/Unsatisfactory: de llvl is onveilig of het ontbreekt hem/haar aan voldoende kennis, vaardigheid of capaciteit om de manoeuvre of oefening uit te voeren.
c. "F", Fair: de llvl voert de manoeuvre of oefening op veilige en zelfstandige wijze uit, het ontbreekt hem/haar echter aan vaardigheid. Afwijkingen die plaats vinden doen afbreuk aan de algehele prestatie van de llvl.
d. "G", Good: de llvl voert de manoeuvre of oefening op zelfstandige en voldoende wijze uit. Afwijkingen vinden plaats, maar de llvl corrigeert tijdig en deze afwijkingen doen geen afbreuk aan de algehele prestaties van de llvl. Karakteristieke uitvoering voldoet aan de Course Training Standards (CTS) (Bijlage E).
e. "E", Excellent: de llvl voert de manoeuvre of oefening zelfstandig uit op een correcte, efficiënte en veilige wijze. Kleine afwijkingen kunnen voorkomen, echter deze doen geen afbreuk aan de algehele prestatie van de llvl.
Ingevolge artikel 4.3 van de SOBA wordt de eindbeoordeling van de leerling/cursist na de evaluatie van de individuele manoeuvres en het General Block vastgesteld. Dit is een relatieve (subjectieve) beoordeling door de instructeur waarin hij/zij tot uitdrukking brengt hoe de getoonde vaardigheid van de leerling/cursist is, in verhouding tot de vereiste vaardigheden volgens de betreffende syllabus.
Ingevolge artikel 6.1 van de SOBA wordt ten behoeve van de voortgang en beoordelings-procedures van de diverse vluchten in de PC-7 en Synthetische Vlieg Trainer (PC7-SVT) onderscheid gemaakt tussen Instructievluchten, Reviewvluchten, Checkvluchten en Progress-checks (PC).
Ingevolge artikel 6.3.1 van de SOBA kan in bepaalde gevallen eventueel een reviewvlucht worden toegekend, tenzij het maximum aantal reviews al is toegekend. Na een onvoldoende reviewvlucht wordt, afhankelijk van de aanwezigheid van progressie en/of andere tekortkomingen, een tweede reviewvlucht toegekend dan wel een PC afgenomen. Indien eerder in dezelfde categorie van de syllabus een Final Progress Check (FPS) is afgenomen, wordt de leerling/cursist voorgedragen voor ontheffing uit de opleiding.
Ingevolge artikel 6.3.2 van de SOBA dient bij een reviewvlucht de trainingsstandaard (overall grade "G") te worden bereikt. Wordt de vereiste standaard op een tweede achtereenvolgende reviewvlucht niet gehaald, dan zal de eerstvolgende vlucht een PC zijn, tenzij al eerder een FPC in de betreffende categorie is gevlogen.
Ingevolge artikel 6.5.3 en verder van de SOBA wordt, in categorieën waarin twee PC's zijn toegestaan de eerste PC de "Initial Progress Check" (IPC). De tweede PC in dezelfde categorie wordt de FPC genoemd. Bij een onvoldoende FPC wordt, in principe, een voorstel tot ontheffing uit de opleiding (VTO) opgesteld.
5.5 In de Syllabus 016579 [opleiding] zijn de cursusduur van de [opleiding] en de te volgen vakken uitgewerkt.
In artikel 4.1.2 en verder van de Syllabus is bepaald dat Fase 2 de zogenaamde praktijkfase van de opleiding is, dat Fase 2 elf lesweken omvat en dat het vliegen in de PC7 en de PC7-SVT is onderverdeeld in de disciplines "Contact" en "Instruments"
De discipline "Contact" bestaat uit een tweetal instructieblokken. Het betreft het instructieblok tot en met de Initial Contact Check (ICC) en het instructieblok tot en met de Final Contact Check (FCC). Het maximum aantal reviewvluchten per instructieblok is, evenals het maximum aantal PC's per discipline, vastgesteld op twee.
6.1 De rechtbank overweegt ambtshalve dat allereerst beoordeeld dient te worden of de brief van 22 februari 2010 kan worden aangemerkt als een primair besluit. Verweerder heeft hieromtrent bij brief van 6 januari 2011 een nader standpunt ingenomen, zoals vermeld bij overweging 4. Eiser heeft ter zitting medegedeeld dat hij door de ontheffing van de verplichtingen feitelijk is ontheven uit de opleiding en dat hij het niet eens is met dit gevolg. De rechtbank overweegt dat de brief van 22 februari 2010 in het onderhavige geval mede in zich heeft dat eiser uit de opleiding wordt ontheven en dat deze brief derhalve dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het daartegen gerichte bezwaar, voor zover het betreft de ontheffing uit de opleiding, is derhalve ontvankelijk en het bestreden besluit van 5 augustus 2010 dient in zoverre te worden aangemerkt als een beslissing op het betreffende bezwaar.
6.2 Niet in geschil is dat eiser in Fase 2 van de initiële opleiding zat en dat hij, naar verweerder ter zitting heeft medegedeeld, nog drie vluchten had te gaan tot het einde van Fase 2. Evenmin is in geschil dat verweerder nog geen ontslagbesluit heeft genomen.
6.3 De voortgangsrapporten van de vluchten die eiser heeft uitgevoerd zijn neergelegd in de gradesheets van zijn Gradebook. Niet in geschil is dat eiser reviewvluchten heeft uitgevoerd op 9 september 2009 (CD2006, overall grading "G"), op 15 september 2009 (CD3090, "U") en op 20 oktober 2009 (CD5006, "U"). Evenmin is in geschil dat op
16 september 2009 een IPC is afgenomen (CD3090, "G") en op 21 oktober 2009 een FPC (CD5006, "U").
6.4 Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat eiser zich in beroep voornamelijk richt op de FPC. Eiser heeft echter reeds in voorafgaande vluchten niet het juiste niveau laten zien. Kap Woudstra heeft ter zitting medegedeeld dat elke vlucht een toetsmoment is en dat daarvan de FPC niet de belangrijkste is. Op de gradesheet van de FPC is ten onrechte een aantekening onvoldoende terecht gekomen en het overige berust op interpretatie. Daarmee komt deze laatste vlucht te vervallen. Er dient evenwel te worden gekeken naar het verloop van de gehele opleiding, aldus [B].
De rechtbank overweegt dat, gelet op artikel 6.5.3 en verder van de SOBA, een VTO reeds door het vervallen van de FPC niet aan de orde kan zijn. Nu de FPC toch is meegewogen bij de totstandkoming van het bestreden besluit, heeft verweerder gehandeld in strijd met de SOBA.
De rechtbank overweegt voorts als volgt. Uit de gradesheets blijkt dat eiser in het algemeen, maar ook bij de reviewvlucht op 9 september 2009 en de IPC op
16 september 2009 de trainingsstandaard "G" heeft behaald. Hieruit blijkt niet dat eiser, tot aan vlucht CD5006 op 19 oktober 2010 - die is voorafgegaan aan de reviewvlucht op
20 oktober 2010 en de FPC op 21 oktober 2010 - niet het vereiste niveau heeft laten zien. Blijkbaar was dit ook het gevoelen bij verweerder na de hoorzitting in het kader van het bezwaar op 9 juni 2010. Tijdens deze hoorzitting heeft eiser verweerder verzocht om, voor zover hem is tegengeworpen dat hij verschillende aspecten verkeerd toepast, onderzoek te doen naar het gegeven dat instructeurs op verschillende manieren werken, waardoor geen sprake is van standaardisatie. Voorts heeft eiser zijn verbazing uitgesproken over het feit dat pas in het laatste gesprek is gesproken over een tekort aan assertiviteit, terwijl dit in de tien tot vijftien vluchten daarvoor slechts één keer is besproken. Bij e-mailbericht van
22 juni 2010 is van de zijde van verweerder aan de gemachtigde van eiser medegedeeld dat besloten is om nadere gegevens op te vragen bij de vlieginstructeurs. Verweerder heeft eerst in zijn verweerschrift van 15 oktober 2010 aangegeven dat dit onderzoek zich heeft beperkt tot telefonisch contact met één instructeur, te weten instructeur[...], en dat hierbij geen (nieuwe) feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen. Eiser is voorafgaand aan het bestreden besluit van 5 augustus 2010 niet geïnformeerd over de uitkomst van het nader onderzoek, aldus verweerder. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat nadere inlichtingen zijn gevraagd aan de vlieginstructeurs in verband met hetgeen eiser heeft aangevoerd. De verwijzing naar een telefoongesprek met één vlieginstructeur op een onbekende datum, waarvan geen telefoonnotitie voorhanden is, doet hier niet aan af.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser, ter ondersteuning van zijn capaciteiten, reeds in bezwaar heeft verwezen naar het adviesrapport van IAP/Heli Holland 24 maart 2010. Ter zitting heeft eiser medegedeeld dat Heli Holland niet zomaar een civiele luchtvaartschool is, nu hier ook instructeurs van de KLu en de Koninklijke Marine worden opgeleid. Verweerder heeft hetgeen eiser heeft aangevoerd over IAP/Heli Holland niet betwist. Niet gebleken is dat verweerder dit adviesrapport heeft meegewogen in het kader van zijn belangenafweging.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat [B] ter zitting heeft medegedeeld dat extra reviewvluchten kunnen worden toegekend. Indien een FPC al halverwege de opleiding wordt afgenomen, is het aantal toegestane reviewvluchten reeds verbruikt. Dit zou betekenen dat elke volgende vlucht het einde van de opleiding kan betekenen, hetgeen niet eerlijk wordt geacht. Na een voldoende geoordeelde FPC kan derhalve een extra reviewvlucht worden toegekend, aldus [B]. Hieruit volgt dat in de praktijk aan een leerlingvlieger doorgaans meer mogelijkheden worden geboden dan in het geval van eiser is gebeurd.
6.5 Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bestreden besluit van 5 augustus 2010 niet met de daartoe vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Derhalve heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen komen tot zijn besluit om eiser te ontheffen uit de opleiding. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit van
5 augustus 2010 dient te worden vernietigd. Verweerder dient, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
7 Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op
€ 874,--. Hiertoe is 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld en de waarde per punt bedraagt € 437,--. Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit van 5 augustus 2010;
3 bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874,--, welk bedrag verweerder aan eiser dient te vergoeden;
5 bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 150,--, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.D.G.J. Dop, in tegenwoordigheid van de griffier
A.J. Faasse-van Rossum.
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.