ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ2513

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
373775 / HA ZA 10-3030
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van parkeerterrein en erfdienstbaarheid

In deze zaak, uitgesproken op 13 april 2011 door de Rechtbank 's-Gravenhage, stonden de vorderingen van de besloten vennootschappen DETAILCONSULT SUPERMARKTEN B.V. en PLUSBELEG B.V. centraal, die respectievelijk eiseressen in conventie en verweersters in reconventie waren. De gemeente Katwijk was gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De procedure begon met een dagvaarding op 9 augustus 2010, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen werd bevolen. De kern van de zaak betrof de vraag of Digros c.s. door verjaring eigenaar was geworden van een parkeerterrein en of Plusbeleg een erfdienstbaarheid had verkregen ten aanzien van dat terrein. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Digros c.s. werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bezit dat nodig was voor verkrijgende verjaring, omdat het parkeerterrein openbaar toegankelijk was en niet voldoende feitelijke machtsuitoefening door Digros kon worden aangetoond. De gemeente had bovendien terecht betoogd dat de overeenkomst niet zo was opgesteld dat het parkeerterrein nooit aan veranderingen onderhevig zou mogen zijn. De rechtbank wees ook de vordering in reconventie van de gemeente af, omdat de voorwaarde voor de vordering niet was vervuld. De proceskosten werden toegewezen aan de gemeente, waarbij Digros c.s. als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 373775 / HA ZA 10-3030
Vonnis van 13 april 2011
in de zaak van
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DETAILCONSULT SUPERMARKTEN B.V.,
gevestigd te Velsen-Noord,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLUSBELEG B.V.,
gevestigd te Sassenheim,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. R.J.G. Bäcker te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar publiek recht
GEMEENTE KATWIJK,
gevestigd te Katwijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.J. Bosma te Den Haag.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk en in vrouwelijk enkelvoud Digros c.s. of ieder voor zich Digros en Plusbeleg worden genoemd, terwijl gedaagde de gemeente genoemd zal worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 augustus 2010 met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010 waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 maart 2011.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Tussen (de rechtsvoorganger van) Digros enerzijds en de gemeente anderzijds is op 3 mei 1981 een overeenkomst - hierna: de overeenkomst - gesloten waarin onder meer is opgenomen:
"de gemeente zal aan de Visserijkade een openbaar parkeerterrein aanleggen, in stand houden en in goede staat onderhouden."
Volgens de overeenkomst komen de kosten van aanleg van het parkeerterrein voor rekening van Digros, terwijl een deel van het parkeerterrein aan Digros wordt verhuurd voor het "stichten daarop van een benzineverkooppunt".
2.2.Het parkeerterrein is daadwerkelijk aangelegd en wordt gebruikt door in elk geval klanten van de supermarkt die Digros aan de Visserijkade in stand houdt in een gebouw dat eigendom is van Plusbeleg. In dat gebouw zijn nog enkele winkels gevestigd. Ook de klanten van die winkels gebruiken het parkeerterrein.
2.3.Op het parkeerterrein is een verzamelpunt voor winkelwagentjes ingericht. Rondom het parkeerterrein staan vlaggen van Digros. Het parkeerterrein is voor een ieder toegankelijk.
2.4.In 2002 heeft een herinrichting van het parkeerterrein plaatsgevonden toen de gemeente een zogenaamd bergbezinkbassin heeft doen aanbrengen onder het parkeerterrein.
2.5.Op 19 oktober 2007 is een ontwerpbesluit van de gemeenteraad ter inzage gelegd om een gedeelte van het parkeerterrein aan de openbaarheid te onttrekken ten behoeve van de (ver)plaatsing van een gasontvangst- en een gasverdeelstation. Bij brief van 22 november 2007 heeft Digros haar zienswijze tegen dit ontwerpbesluit ingediend.
2.6.Op 12 november 2008 is aan Digros verzonden het op 27 september 2008 genomen onttrekkingsbesluit, op grond waarvan een deel van het parkeerterrein aan de openbaarheid wordt onttrokken. Digros heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank. Dat beroep is bij uitspraak van 16 december 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is Digros in hoger beroep gekomen. Bij uitspraak van 13 oktober 2010 is de uitspraak van de rechtbank door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.
3.De vordering in conventie
3.1.Digros c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht verklaart dat Digros door verjaring eigendom bezit van het parkeerterrein, alsmede de gemeente veroordeelt mee te werken aan kadastrale uitmeting van het parkeerterrein teneinde tot splitsing van het parkeerterrein over te kunnen gaan, zulks op straffe van een dwangsom;
II. voor recht verklaart dat Plusbeleg door verjaring een erfdienstbaarheid heeft verkregen ten aanzien van het parkeerterrein alsmede de gemeente veroordeelt mee te werken aan kadastrale uitmeting van het parkeerterrein teneinde tot splitsing van het parkeerterrein over te kunnen gaan, zulks op straffe van een dwangsom.
Subsidiair:
I. voor recht verklaart dat Digros door verjaring een beperkt recht heeft verkregen op het parkeerterrein en dat de gemeente slechts de blote eigendom van het parkeerterrein bezit alsmede de gemeente veroordeelt mee te werken aan kadastrale uitmeting van het parkeerterrein teneinde tot splitsing van het parkeerterrein over te kunnen gaan, zulks op straffe van een dwangsom;
Meer subsidiair:
I. de gemeente veroordeelt tot nakoming van de overeenkomst, zulks op straffe van een dwangsom,
dit alles onder veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
3.2.Aan deze vorderingen legt Digros c.s. ten grondslag - samengevat weergegeven - dat zij zich sinds de aanleg van het parkeerterrein als eigenaar daarvan heeft gedragen door het te onderhouden, terwijl slechts haar klanten het gebruiken. Door verjaring is zij aldus eigenaar geworden van het parkeerterrein, althans van een beperkt recht daarop, zodat de gemeente het niet kan gebruiken om een gasontvangst- en gasverdeelstation op aan te doen leggen. Die aanleg zou bovendien in strijd komen met de overeenkomst, waarin de gemeente zich ertoe heeft verbonden het aangelegde parkeerterrein in stand te houden.
3.3.De gemeente voert gemotiveerd verweer. Op stellingen van partijen wordt hierna, waar nodig, nader ingegaan.
4.De vordering in voorwaardelijke reconventie
4.1.De gemeente vordert, onder de voorwaarde dat de meer subsidiaire vordering in conventie zou worden toegewezen, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst wijzigt in die zin, dat de verplichting voor de gemeente om het parkeerterrein in stand te houden hieruit wordt geschrapt en dat de gemeente in plaats daarvan uitsluitend wordt verplicht tot het instandhouden van een voldoende aantal parkeerplaatsen van de supermarkt in haar huidige omvang, een en ander overeenkomstig de door de raad van de gemeente vastgestelde parkeernorm.
4.2.Aan deze vordering legt de gemeente - samengevat weergegeven - ten grondslag dat sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW die een wijziging van deze overeenkomst noodzakelijk maken. Subsidiair beroept de gemeente zich op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW.
4.3.Digros c.s. voert gemotiveerd verweer. Op stellingen van partijen wordt hierna, waar nodig, nader ingegaan.
5.De beoordeling
in conventie
de primaire vordering
5.1.De primaire vordering onder I strekt ertoe een verklaring voor recht te verkrijgen dat Digros eigenaar is van het parkeerterrein, en is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3:105 BW.
5.2.Uitgangspunt bij de beoordeling van die vordering is dat voor verkrijging door extinctieve verjaring bezit is vereist. De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikel 3:107 e.v. BW. Blijkens artikel 3:107 BW is bezit het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Artikel 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de op artikel 3:108 BW volgende wetsartikelen worden gegeven. Daarbij is de enkele wil om als rechthebbende op te treden niet voldoende voor het zijn van bezitter. Het komt aan op de uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden, welke wilsuiting ook voor de eigenaar tegen wie de verjaring loopt niet anders kan worden begrepen dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn.
5.3. Dergelijke uiterlijke omstandigheden die door de gemeente niet anders kunnen zijn begrepen dan dat Digros pretendeerde eigenaar te zijn van het parkeerterrein, ontbreken. Bij dat oordeel neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat het parkeerterrein een openbaar karakter heeft en voor ieder toegankelijk is. Van een feitelijke machtsuitoefening over het parkeerterrein door Digros is, anders dan wanneer zij bijvoorbeeld het parkeerterrein omheind zou hebben en de toegang met een slagboom zou reguleren, geen sprake. Tussen partijen is niet in geschil dat ook bezoekers van andere winkels dan de supermarkt van Digros, het parkeerterrein gebruiken. Deze omstandigheden behoeven op zichzelf aan de eigendomspretentie van Digros niet in de weg te staan, maar vereist zijn dan wel bijzondere omstandigheden waaruit die eigendomspretentie ondanks het aldus gegeven openbare karakter, blijkt.
5.4.Digros heeft in dit verband betoogd dat zij het parkeerterrein onderhoudt. Dat sprake is van een vorm van onderhoud van het terrein die de conclusie kan dragen dat Digros bezitter daarvan was, heeft zij tegenover het verweer van de gemeente evenwel van een onvoldoende onderbouwing voorzien. Het feit dat Digros het terrein schoonmaakt en dat op haar initiatief wel eens een paaltje wordt rechtgezet is daarvoor niet voldoende, nu dit evenzeer zou kunnen worden gedaan door een gebruiker op andere titel, zoals een huurder. Het feit dat de filiaalmanager zich op het parkeerterrein gedraagt alsof hij eigenaar is, is evenmin voldoende om het vereiste bezit aan te nemen. Niet alleen heeft Digros niet geconcretiseerd welk gedrag de filiaalmanager ten toon spreidt waaruit de eigenaarspretentie van Digros blijkt, ook heeft zij niet geconcretiseerd hoe dit gedrag, dat zich kennelijk vooral jegens klanten uit, voor de gemeente duidelijk had moeten maken dat Digros zichzelf wel en de gemeente niet langer beschouwt als eigenaar. Het regelen van het verkeer is daarvoor volstrekt niet toereikend nu uit dergelijk ordenend gedrag geen eigendomspretentie valt af te leiden.
5.5.Het feit dat rondom het parkeerterrein vlaggen staan volstaat evenmin, nu die vlaggen aan het openbare voor een ieder toegankelijke karakter van het parkeerterrein als zodanig geen afbreuk doen. Die vlaggen maken de aanwezigheid van een supermarkt van Digros kenbaar, maar beperken de mogelijkheden van het gebruik van het parkeerterrein niet.
5.6.De rechtbank neemt bij een en ander nog in aanmerking dat Digros niet heeft gesteld dat alle thans aangevoerde omstandigheden gedurende de verjaringstermijn steeds zo aanwezig zijn geweest. Dit is een relevante vaststelling omdat tussen partijen niet in geschil is dat het parkeerterrein in 2002 door of in opdracht van de gemeente opnieuw is ingericht en dat toen onder het parkeerterrein een bergbezinkbassin is aangebracht. Gesteld noch gebleken is dat Digros toen voorwaarden aan die herinrichting of de plaatsing van het bergbezinkstation heeft gesteld, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen als zij bezitter was en haar eigendomspretentie voor de gemeente ook toen reeds kenbaar had moeten zijn.
5.7.De primaire vordering onder I stuit op het bovenstaande af.
5.8.De primaire vordering onder II strekt ertoe dat voor recht wordt verklaard dat Plusbeleg door verjaring eigenaar is geworden van een erfdienstbaarheid ten aanzien van het parkeerterrein. Blijkens de verklaringen ter comparitie gaat het hierbij om een erfdienstbaarheid van komen en gaan naar het parkeerterrein en niet om enige erfdienstbaarheid ten aanzien van het parkeerterrein zelf.
5.9.Krachtens de tot 1 januari 1992 geldende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek kon een erfdienstbaarheid door verjaring ontstaan wanneer er sprake was van onder meer een voortdurend bezit ervan, hetgeen betekende dat voor het gebruik van het lijdende erf geen menselijke handelingen noodzakelijk waren. Plusbeleg heeft niet onderbouwd op welke wijze zij dergelijk voortdurend bezit van de erfdienstbaarheid heeft gehad. Het feit dat vrachtauto's van Digros en auto's van anderen van en naar het parkeerterrein reden is daartoe niet voldoende, reeds niet nu dit bij uitstek menselijke handelingen zijn.
5.10.(Ook) onder de sedert 1 januari 1992 geldende bepalingen is voor het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring ten minste bezit vereist. Gesteld noch gebleken is dat Plusbeleg bezitter te goeder trouw zou zijn, zodat bovendien vereist is het bezit gedurende een termijn van 20 jaar. Er is sprake van bezit van een erfdienstbaarheid indien er feitelijke omstandigheden - gedragingen, een bestendige toestand van erf - aanwezig zijn waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om een bevoegdheid als gerechtigde tot een erfdienstbaarheid uit te oefenen. Dat brengt mee dat er sprake moet zijn van meer dan "bloot gedogen" van een bepaalde situatie. Ook voor de conclusie dat van dergelijk bezit sprake is, heeft Plusbeleg onvoldoende feiten gesteld.
5.11.De gemeente heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat van verkrijging van een erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring niet voor 1 januari 2012 sprake kan zijn. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende. In het geval van bezit niet te goeder trouw kan onder het huidige BW een erfdienstbaarheid na ommekomst van een periode van 20 jaar worden verkregen (art. 3:105 BW). De feitelijke situatie die volgens Plusbeleg de verjaring tot verkrijging van de erfdienstbaarheid heeft doen aanvangen, dateert kennelijk van vóór 1 januari 1992, zodat het overgangsrecht een rol speelt. De bepaling van art. 95 Overgangswet Nieuw BW (OW) is mede in het leven geroepen, omdat onder oud recht het bezit van een zodanige erfdienstbaarheid niet te goeder trouw niet mogelijk was. Op grond van deze in art. 95 OW vastgelegde regel van overgangsrecht kan het zodanig bezit van een erfdienstbaarheid niet eerder dan op 1 januari 1992 zijn ontstaan. De verkrijging van die erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring kan in verband met de verjaringstermijn van twintig jaren (art. 3:306 BW), daarom niet voor 1 januari 2012 plaatsvinden.
5.12.De primaire vordering onder II stuit daarop af.
de subsidiaire vordering
5.13.Blijkens de verklaringen ter comparitie strekt de subsidiaire vordering ertoe dat voor recht wordt verklaard dat Digros door verjaring een recht van erfpacht heeft verkregen op het parkeerterrein. Nu Digros aan deze vordering dezelfde feiten en stellingen ten grondslag legt als aan de primaire vordering onder I, en die feiten en stellingen in dat verband onvoldoende zijn beoordeeld om de vordering te dragen, dient ook de subsidiaire vordering te worden afgewezen.
de meer subsidiaire vordering
5.14.De meer subsidiaire vordering strekt ertoe dat de gemeente wordt veroordeeld op grond van de overeenkomst het parkeerterrein in huidige vorm en toestand te laten voortbestaan. Digros c.s. stelt zich in dit verband op het standpunt dat uit de tekst van de overeenkomst volgt dat de gemeente is gehouden het op grond van de overeenkomst aangelegde parkeerterrein in stand te houden. De gemeente heeft dit weersproken en heeft betoogd dat uit de overeenkomst niet is af te leiden dat het parkeerterrein nooit aan veranderingen onderhevig zou mogen zijn.
5.15.Beoordeling van de over en weer ingenomen standpunten vergt uitleg van de overeenkomst. Bij die uitleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Het komt ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
5.16.Bij de uitleg van de overeenkomst binnen dit kader neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een overeenkomst die is gesloten tussen twee in beginsel gelijkwaardige en professionele partijen bij wie de nodige rechtskennis mag worden verwacht en die in staat mogen worden geacht hun belang bij hetgeen in de overeenkomst wordt vastgelegd, te overzien. De rechtbank stelt niettemin vast dat in de overeenkomst niet is vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen op het parkeerterrein worden gerealiseerd, noch dat is vastgelegd wat de omvang van het parkeerterrein is. Overeengekomen is slechts dat een (openbaar) parkeerterrein wordt aangelegd, in stand wordt gehouden en in goede staat wordt onderhouden.
5.17.Aan die eisen blijft ook na herinrichting van het parkeerterrein strikt genomen voldaan worden. Dat het resterende terrein met 54 parkeerplaatsen niet meer de aanduiding parkeerterrein verdient, kan niet worden gezegd, terwijl uit niets blijkt dat partijen in 1981 zijn overeengekomen dat aan het toen aangelegde parkeerterrein nimmer wijzigingen zouden kunnen worden aangebracht. Dat kon Digros op grond van de overeenkomst dus ook niet verwachten.
5.18.Wat Digros op grond van de overeenkomst wel mag verwachten is dat de gemeente, wanneer zij zou overgaan tot wijziging van het parkeerterrein, de parkeerbehoefte van Digros daarbij in aanmerking neemt. Dat aan die parkeerbehoefte geen recht (meer) wordt gedaan, is uit hetgeen Digros heeft gesteld niet af te leiden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gemeente, naar onvoldoende is weersproken, in de directe omgeving van het parkeerterrein 30 nieuwe parkeerplaatsen creëert, zodat per saldo het aantal beschikbare parkeerplaatsen rondom de winkel van Digros, niet afneemt.
5.19.Ook de meer subsidiaire vordering kan dus niet slagen.
5.20.Digros c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de gemeente. Als gevorderd zal worden bepaald dat Digros c.s. over deze kosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn wanneer zij deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zal hebben voldaan.
In voorwaardelijke reconventie
5.21.De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
5.22.Het instellen van een voorwaardelijke eis in reconventie is onder de gegeven omstandigheden een redelijke vorm van verdediging voor de gemeente. Digros c.s. wordt daarom ook met betrekking tot het geding in reconventie als in het ongelijk gestelde partij in de zin van art. 237 Rv beschouwd en zal in de kosten van het geding in reconventie worden veroordeeld, welke kosten evenwel op nihil worden begroot.
6.De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.wijst de vorderingen af,
6.2.veroordeelt Digros c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 263,00, aan verschotten en € 904,- aan salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft,
6.5.veroordeelt Digros c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.