ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ2740

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
385935/KG ZA 11-89
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende hechtenis opgelegd aan eiseres wegens niet voldoen aan schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en de Staat der Nederlanden. Eiseres, die eerder door het gerechtshof te Leeuwarden was veroordeeld voor flessentrekkerij, had een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen van € 32.494,90. Aangezien eiseres niet in staat was om dit bedrag te voldoen, was er een vervangende hechtenis van 568 dagen opgelegd, die door het CJIB was teruggebracht tot 359 dagen. Eiseres vorderde in kort geding dat de Staat zou worden verboden de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, met als argument dat de tenuitvoerlegging in strijd zou zijn met het EVRM en dat zij niet in staat was om te betalen conform de voorwaarden van het CJIB.

De voorzieningenrechter overwoog dat de wetgeving vereist dat een veroordeling van de strafrechter moet worden uitgevoerd, en dat eiseres haar bezwaren tegen de schadevergoedingsmaatregel in de strafzaak had kunnen aanvoeren. De rechter concludeerde dat er geen ruimte was voor toetsing van deze bezwaren in het kort geding. Eiseres had ook een subsidiaire vordering ingediend om de executie van de vervangende hechtenis op te schorten, maar ook deze werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de wijze waarop het CJIB de schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, in beginsel slechts marginaal kan worden getoetst.

Eiseres had een betalingsvoorstel gedaan van € 170,00 per maand, maar de rechter oordeelde dat dit voorstel niet adequaat was, aangezien het zou leiden tot een betalingstermijn van zestien jaar. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van opgelegde strafmaatregelen en de beperkte mogelijkheden voor de rechter om in te grijpen in de uitvoering daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 385935 / KG ZA 11-89
Vonnis in kort geding van 14 april 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. P.T. Huisman te Groningen,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. L.C.W.M. van Kessel te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiseres]' en 'de Staat'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de zittingen van 24 februari 2011 en 30 maart 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgeg aan.
1.1. Bij arrest van 29 augustus 2008 is [eiseres] door het gerechtshof te Leeuwarden in de zaak met parketnummer 24-000849-07 veroordeeld voor flessentrekkerij in een achttiental zaken. Aan [eiseres] is daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaar. Verder is zij in dat arrest veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 uur vervangende hechtenis. Ten slotte in het arrest een schadevergoedingsmaatregel aan [eiseres] opgelegd ten bedrage van in totaal € 32.494,90. Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld, zodat het inmiddels onherroepelijk is geworden.
1.2. De opgelegde werkstraf is door [eiseres] naar behoren voltooid.
1.3. Voor het bij voornoemd arrest opgelegde schadevergoedingsbedrag van € 32.494,90 is [eiseres] hoofdelijk verbonden met haar echtgenoot, [A.] (hierna: [A.]), die voor nagenoeg hetzelfde feitencomplex is veroordeeld door de rechtbank te Groningen.
1.4. Voor het geval [eiseres] de schadevergoedingsmaatregel niet voldoet is aan haar een vervangende hechtenis opgelegd van (in totaal) 568 dagen. Ingevolge artikel 60a jo 24c lid 3 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) mag de vervangende hechtenis niet meer bedragen dan één jaar, zodat deze voor [eiseres] - rekening houdend met de gedane betalingen - inmiddels door het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) is teruggebracht tot 359 dagen.
1.5. Tussen [eiseres] en [A.] is een echtscheidingsprocedure aanhangig.
1.6. Bij brief van 22 juli 2010 heeft het CJIB aan [eiseres] meegedeeld dat hij akkoord kan gaan met een maandelijkse afbetaling van de schadevergoedingsmaatregel. Verder is aangegeven dat [eiseres] het openstaande bedrag van € 37.624,68 binnen een termijn van 36 maanden moet voldoen, hetgeen resulteert in een aflossingsbedrag van € 1.045,13 per maand.
1.7. Het CJIB heeft bij brief van 23 december 2010 aan [eiseres] een waarschuwing tenuitvoerlegging vervangende hechtenis toegezonden. In deze brief wordt [eiseres] gesommeerd het verschuldigde bedrag van € 37.574,68 binnen veertien dagen na dagtekening van de brief te voldoen, bij gebreke waarvan [eiseres] in vervangende hechtenis zal worden genomen voor 359 dagen.
1.8. Bij beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 24 december 2010 is [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het bedrag waarvoor de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd vast te stellen op het door [eiseres] daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel de schadevergoedingsmaatregel op de helft van het bedrag te stellen waarvoor zij samen met [A.] hoofdelijk aansprakelijk is.
1.9. [eiseres] ontvangt een uitkering op basis van de Wet Werk en Bijstand ter hoogte van € 1.169,14 per maand inclusief vakantiegeld.
2. Het geschil
2.1. [eiseres] vordert na wijziging van eis, zakelijk weergegeven:
primair: de Staat te verbieden de vervangende hechtenis die aan [eiseres] is opgelegd ten uitvoer te leggen;
subsidiair: te bevelen dat deze tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zal worden opgeschort totdat in hoogste instantie zal zijn geoordeeld over de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging hiervan;
meer subsidiair: de opgelegde vervangende hechtenis niet ten uitvoer te leggen voor zover [eiseres] maandelijks € 104,00 betaalt ter aflossing van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
2.2. Daartoe voert [eiseres] het volgende aan. [eiseres] is niet in staat om te betalen conform de voorwaarden van het CJIB. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is een vorm van gijzeling of lijfsdwang die strijdig is met het verbod van vrijheidsbeneming wegens schulden dat is neergelegd in artikel 1 van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Daarnaast is de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis strijdig met het bepaalde in artikel 5 lid 1 sub b van het EVRM jo artikel 1 van het Vierde Protocol. Aan [eiseres] is reeds een straf opgelegd en de vervangende hechtenis moet, als deze ten uitvoer wordt gelegd, als een bijkomende straf worden beschouwd die buitenproportioneel is en daarom strijdig met artikel 6 van het EVRM. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis maakt voorts inbreuk op het gezinsleven van [eiseres] met haar twee minderjarige kinderen (artikel 8 EVRM). De verhoging van het opgelegde schadevergoedingsbedrag met € 6.285,78 maakt een inbreuk op het recht op eigendom zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Er staat geen afzonderlijke procedure voor [eiseres] open in deze kwestie, hetgeen in strijd is met artikel 13 EVRM.
In de Aanwijzing executie is een richtlijn in het leven geroepen waarbij de mogelijkheid wordt geopend om in gevallen waar sprake is van een schrijnende situatie, af te wijken van de in deze richtlijnen opgenomen 36-maandentermijn. Bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen ter voldoening van de schadevergoedingsmaatregelen wordt dan rekening gehouden met de draagkracht van de veroordeelde. In het geval van [eiseres] is sprake van zo een schrijnende situatie, gelet op haar draagkracht en de zorg voor haar twee minderjarige kinderen. Verder is daarbij van belang dat [eiseres] en [A.] gezamenlijk en hoofdelijk zijn veroordeeld voor het schadevergoedingsbedrag en de daaraan verbonden vervangende hechtenis. Dit leidt ertoe dat de sanctie als disproportioneel moet worden aangemerkt.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Het onderhavige geschil betreft de vraag of de Staat (via het CJIB) onrechtmatig handelt jegens [eiseres] door de vervangende hechtenis ter zake van de schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer te leggen.
3.2. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen. Het betoog van [eiseres] met betrekking tot haar primaire vordering komt erop neer dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel in strijd is met bepalingen uit het EVRM en de daarbij behorende protocollen. Nu zij deze stellingen in de strafzaak had kunnen voorleggen aan de strafrechter, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht, is voor die toetsing in deze kortgedingprocedure geen ruimte meer.
3.3. [eiseres] vordert subsidiair schorsing van de executie totdat in hoogste instantie over de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is geoordeeld. Artikel 561 lid 1 Wetboek van Strafvordering bepaalt echter dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk wordt geëxecuteerd. Dat uitgangspunt geldt ook voor de tenuitvoerlegging van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De subsidiaire vordering zal, gelet op het vorenstaande, dan ook worden afgewezen.
3.4. Meer subsidiair vordert [eiseres] de executie te verbieden zolang zij naar draagkracht op de schadevergoedingsmaatregel afbetaalt. De voorzieningenrechter overweegt dat de wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, (thans) is neergelegd in de 'Aanwijzing executie' (Staatscourant 21 december 2010, 20473, met rectificatie op 11 januari 2011). Daarin is, net als in de voordien geldende 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidstelling', ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Verder bepaalt de Aanwijzing executie dat een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd indien de inning en/of het verhaal met/zonder dwangbevel niet succesvol kan worden afgesloten. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de bedoelde beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.5. De aan [eiseres] opgelegde schadevergoedingsmaatregel betreft een hoofdelijke veroordeling. Haar mededader [A.] bevindt zich thans reeds in hechtenis. Hij zal uiterlijk op 16 augustus 2012 vrij komen. Het is dus nog niet duidelijk of de toepassing van het dwangmiddel van de vervangende hechtenis jegens hem effect zal hebben. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat, indien [eiseres] nu alsnog de helft van het bedrag van de totale schadevergoedingsmaatregel voldoet of aanbiedt te voldoen - door middel van een regeling die voorziet in gelijke maandelijkse betalingen - binnen de volgens de Aanwijzing executie in beginsel maximale termijn van 36 maanden, het openbaar ministerie in redelijkheid jegens haar thans nog niet zal kunnen overgaan tot executie van de vervangende hechtenis. In dat geval zal het openbaar ministerie moeten aanvaarden dat de andere helft van de schadevergoedingsmaatregel mogelijk tot medio augustus 2012 niet op [eiseres] kan worden verhaald. Hieraan staat niet in de weg dat door het CJIB reeds een waarschuwing tenuitvoerlegging vervangende hechtenis is verzonden. In de Aanwijzing executie, die moet worden geacht het beleid van het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van strafsancties volledig weer te geven, staat immers niet opgenomen dat een voorstel voor een betalingsregeling niet in behandeling wordt genomen als een dergelijke waarschuwing is verstuurd.
3.6. Met het meest recente betalingsvoorstel van [eiseres] van € 170,00 per maand zal het totale bedrag van de schadevergoedingsmaatregel, zoals door [eiseres] zelf is becijferd ter zitting, in zestien jaar zijn voldaan. Die duur kan teruglopen indien de (ex-)echtgenoot van [eiseres] op enig moment mee zal gaan betalen en/of als [eiseres]' inkomen stijgt. Volgens [eiseres] zou in ieder geval binnen de executieverjaringstermijn, van in dit geval zestien jaar, aan de schadevergoedingsmaatregel worden voldaan. Wat daar echter ook van zij, voornoemd betalingsvoorstel biedt in de huidige feitelijke omstandigheden geen uitzicht op betaling van zelfs maar de helft van het totaal verschuldigde bedrag binnen de in de Aanwijzing executie genoemde termijn van 36 maanden. Van een adequaat betalingsvoorstel is derhalve geen sprake.
3.7. Een betalingsregeling in het kader van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel moet binnen een redelijke termijn leiden tot volledige voldoening van die schadevergoedingsmaatregel (vgl. Kamerstukken II 2007-2008, 30 143, nr. 19, pagina 2). Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, heeft [eiseres] geen passend aanbod voor een betalingsregeling gedaan. Daarom kan in dit geval in het midden blijven of zij, gelet op haar beperkte draagkracht en de zorg voor haar twee minderjarige kinderen, moet worden aangemerkt als een schrijnend geval in de zin van de Aanwijzing executie. De meer subsidiaire vordering van [eiseres] zal derhalve eveneens worden afgewezen.
3.8. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.384,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2011.
evdt