RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/5121 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiseres]
geboren op [1959],
van Marokkaanse nationaliteit,
verblijvende in detentiecentrum Zeist te Soesterberg,
V-nummer: [nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken, advocaat te Made,
de Minister voor Immigratie en Asiel
verweerder,
gemachtigde: A. van de Burgt, werkzaam bij de IND.
Bij besluit van 9 februari 2011 is eiseres in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiseres heeft daarte¬gen bij brief van 14 februari 2011 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 februari 2011. Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. R.E.J.M. van den Toorn, kantoorgenoot van gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Namens eiseres is aangevoerd dat eiseres onrechtmatig is staande gehouden, omdat de controle in de internationale trein, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state (hierna: Afdeling) van 28 december 2010 (LJN: BP0427) en 12 januari 2011 (LJN: BP0956), in strijd is met het EU-recht. Als gevolg van de onrechtmatige staandehouding is ook de bewaring van meet af aan onrechtmatig te achten, aldus eiseres.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
In genoemde uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat – kort samengevat – controles die worden uitgevoerd in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (hierna: MTV) hetzelfde effect kunnen hebben als de door de Schengengrenscode verboden grenscontrole. In het onderhavige geval is sprake van een controle ingevolge artikel 51 van de Vw 2000.
2.4 Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen als bedoeld in het tweede en vijfde lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden de documenten aangewezen waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
In artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat indien de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken.
Blijkens de Memorie van Toelichting is in dit artikel de bevoegdheid neergelegd om een voertuig ten aanzien waarvan de ambtenaren een redelijk vermoeden hebben dat er vreemdelingen mee worden vervoerd aan te houden teneinde het te onderzoeken op de aanwezigheid van vreemdelingen. Artikel 51 is te beschouwen als een aanvulling op artikel 50. Dit betekent dat indien in het aangehouden voertuig een vreemdeling wordt aangetroffen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij illegaal in Nederland verblijft, deze vreemdeling vervolgens kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen bedoeld in artikel 50, tweede tot en met vijfde lid.
In paragraaf A3/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) heeft verweerder het volgende beleid, voor zover thans van belang, geformuleerd ten aanzien van het onderzoek van vervoermiddelen:
Met artikel 51 Vw is beoogd ambtenaren belast met grensbewaking en ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen in staat te stellen personen te controleren met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben en die zich in een vervoermiddel bevinden. Van deze bevoegdheid mag gebruik worden gemaakt indien de toezichthouder op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden heeft dat met het te controleren vervoermiddel zo’n persoon wordt vervoerd. Het is daarbij niet noodzakelijk dat de ambtenaar een redelijk vermoeden moet hebben dat de te controleren persoon illegaal in Nederland verblijft. De toezichthoudende taak van de ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht beperkt zich daartoe immers niet. Voor wat betreft het operationele toezicht in het binnenland zal het gebruik van deze bevoegdheid zich echter veelal beperken tot personen van wie een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat.
Ingevolge artikel 5:19 Awb is een toezichthouder bevoegd om vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft. Tevens is hij bevoegd om vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken en van de bestuurder inzage van wettelijk voorgeschreven bescheiden te vorderen. Met het oog op deze bevoegdheden kan van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van een vaartuig worden gevorderd dat deze zijn voertuig stilhoudt en naar een door de ambtenaar aangewezen plaats overbrengt. Een ieder van wie iets gevorderd wordt, is verplicht medewerking te verlenen (artikel 5:20 Awb).
2.5 In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van onderzoek vervoermiddelen, overbrenging en ophouding van 9 februari 2011 is het volgende, voor zover thans van belang, gerelateerd over het onderzoek aan het vervoermiddel waarin eiseres zich bevond.
“Op 09-02-2011, te Dordrecht, om 14.50 uur, was ik in de internationale trein: Thalys in de gemeente Dordrecht, met het treinnummer: 9331 voor de uitvoering van een onderzoek van een vervoermiddel op grond van artikel 51 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit onderzoek vond plaats naar aanleiding van een proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van vreemdelingen aangetroffen in 2010 op internationale treinen, opgesteld door het Brigade Informatie Knooppunt (BIK) van de brigade Scheldestromen PV nr 11-010225. Dit onderzoek word tevens uitgevoerd op grond van een door het Mobiel Toezicht Veiligheids-kamer (MTV-kamer) te Zwolle opgesteld analyse rapport vreemdelingen, ten aanzien waarvan de Koninklijke Marechaussee een toezichthoudende taak heeft.
In dit analyse rapport dan wel proces-verbaal zijn bevindingen op basis van informatie en opgedane ervaringen (…), betreffende het vervoer van (illegale) vreemdelingen naar een plaats in Nederland. Dit rapport dan wel proces-verbaal rechtvaardigt, naar objectieve maatstaven gemten, de controle van vervoermiddelen waarin personen worden vervoerd, als bedoeld in artikel 51 van de Vreemdelingenwet 2000.
Op 09-02-2011, te 15.05 uur, heb ik, op basis van hierboven genoemde mij ambtshalve bekende informatie een vervoermiddel aan een onderzoek onderworpen op grond van artikel
51 Vreemdelingenwet 2000. Daarbij heb ik als toezichthouder in genoemde trein een persoon gevorderd inlichtingen te verstrekken om mij ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie een document ter inzage te overhandigen als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder 2 van de Wet op de identificatieplicht.
Bij de overbrenging dient te worden opgemerkt dat wij, verbalisanten, te Antwerpen-Centraal (B) op de Thalys zijn gestapt en dat deze, zonder oponthoud, doorrijdt naar Rotterdam. (…).”
2.6 Nog daargelaten de vraag of uit het proces-verbaal van 9 februari 2011 kan worden afgeleid dat verbalisant met gebruikmaking van de in artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 gegeven bevoegdheid, zoals nader omschreven in paragraaf A3/4 van de Vc 2000, redelijkerwijs kon vermoeden dat eiseres illegaal in Nederland verbleef, overweegt de rechtbank dat uit dat proces-verbaal volgt dat verbalisant in Antwerpen in de internationale trein is gestapt en dat hij vervolgens in die trein, die zonder oponthoud doorrijdt naar Rotterdam, na grensoverschrijding een controle heeft uitgevoerd. Met verwijzing naar evenvermelde uitspraken van 28 december 2010 en 12 januari 2011 van de Afdeling overweegt de rechtbank dat die controle, aldus uitgevoerd, hetzelfde effect kan hebben als een grenscontrole en dat artikel 51, eerste lid, van de Vw 2000 niet voldoet aan de door het Hof van Justitie van de Europese Unie bij arrest van 22 juni 2010 (zaken C-188/10 en C-189/10, Melki en Abdeli) verlangde waarborgen. Reeds daarom is eiseres naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig staande gehouden.
2.7 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van
30 december 2005 (zaak nr. 200409979/1; JV2005/81), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan de onrechtmatigheid van de staandehouding niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Gelet hierop en op de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen, hoewel niet in geschil is dat eiseres ten tijde van haar inbewaringstelling hier te lande niet rechtmatig verbleef en kon worden uitgezet, in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van aanvang aan onrechtmatig is geweest.
2.8 Het beroep is gegrond. De bewaring dient met ingang van heden te worden opgeheven.
2.9 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiseres een schadevergoeding toe te kennen van
€ 80,-- voor de dagen dat de maatregel in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd
(te weten: 15). Dit betekent dat eiseres een schadevergoeding van € 1.200,-- toekomt.
2.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiseres een schadevergoeding toe van € 1.200,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-- te betalen aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer [nummer] ten name van Ministerie van Justitie Zutphen (547), onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2011.