Gebleken is dat het ten deze relevante onderdeel van de verbouwing van het pand aan [het huuradres], waarvan het door [huurder] gehuurde deel uitmaakt, betrekking had op het aanbrengen van gesplitste aansluitingen voor elektra, gas en water en de daarmee verband houdende splitsing van leidingen.
De verklaringen van de getuigen aan de zijde van [huurder] concentreren zich globaal op de situatie in de woning van [huurder] in de winter 2008/2009. Het zou er koud zijn geweest wegens gebreken aan de verwarming. De woning verkeerde in een bouwvallige staat en uit de waterkraan zou steeds een cola-achtige drab zijn gekomen in plaats van schoon water. Volgens [getuige 2] heeft [huurder] er gewoon gewoond. Aan het einde van de huurperiode is hij her en der gaan logeren. [huurder] verbleef voornamelijk bij zijn vriendin in [adres] of bij zijn ouders.
De (contra-) [getuige contra- enquête 1] verklaart de betreffende splitsingswerkzaamheden in september 2008 te hebben uitgevoerd. Van afsluiting van gas, water en licht is, anders dan in het kader van bedoelde werkzaamheden, geen sprake geweest volgens deze getuige. Na afloop van de werkzaamheden functioneerde alles goed.
Bij brief van 11 november 2008 is door [verhuurbureau] namens [verhuurder] aan [huurder] mededeling gedaan van de uitgevoerde werkzaamheden, waaronder het aanbrengen van eigen gas-, licht- en watermeters. [huurder] beschikte daar dus over en diende vanaf dat moment energie zelf aan te vragen. Kennelijk heeft hij dat niet gedaan.
[verhuurder] verklaart immers als getuige dat hij begin 2009 door [energieleverancier] is benaderd met de vraag waarom er geen energie is aangevraagd door [huurder]. Daarop heeft [verhuurder] de energie op zijn naam laten leveren om aan- en afsluitingskosten te voorkomen
(verklaring ter comparitie). Bij eerder genoemde brief van 18 november 2009 is door [verhuurbureau] namens [verhuurder] aan [huurder] gevraagd om een afspraak te maken voor de laatste reparaties in verband met het aanbrengen van de eigen energiemeters. Volgens getuige [verhuurder] heeft [huurder] daarop niet gereageerd.
Er blijkt ook niet van een verzoek of sommatie van [huurder] aan [verhuurder] om de thans door hem gestelde gebreken betreffende warmtevoorziening weg te nemen. Op grond van het bovenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat [huurder] in bedoelde periode energie had kunnen afnemen en zich van warmte had kunnen voorzien.
Afgezien van een en ander is de periode 15 maart tot 1 juli 2009 geen koude periode geweest. Volgens opgave van het KNMI was het in de maanden maart, april, mei en juni 2009 gemiddeld respectievelijk 6,3, 12,2, 13,9 en 15,6 graden.
De verklaringen van de getuigen aan de zijde van [huurder] inhoudende dat het leidingwater niet schoon was en uit de kranen een cola-achtige drab kwam, acht de kantonrechter ongeloofwaardig, nu de buren van [huurder] na de verbouwing normaal over water hebben kunnen beschikken en in de bovengenoemde brief van [huurder] aan [verhuurder] d.d. 2 maart 2009 met geen woord over de door hem gestelde slechte kwaliteit van het leidingwater werd gerept.
Wat betreft de gesteld continue bouwvallige staat van de woning bevestigt de [getuige contra- enquête 1], dat de op de door [huurder] overgelegde ongedateerde foto’s voorkomende leidingen zich achter wanden bevinden. De foto’s van steigers etc. moeten volgens de getuige zijn gemaakt na het definitieve vertrek van [huurder]. Toen is het pand grondig aangepast. De kantonrechter acht dit geloofwaardig, nu [verhuurder] een factuur van een steigerverhuurbedrijf heeft overgelegd betreffende steigerverhuur gedurende de maand september 2009.
[huurder] is dan ook niet geslaagd in het bewijs dat er feiten en omstandigheden zijn geweest op grond waarvan een huurvermindering was geïndiceerd in de periode 15 maart tot 1 juli 2009, zodat de betreffende vordering wordt afgewezen.
Dit geldt mutatis mutandis eveneens voor de gevorderde verhuiskostenvergoeding, nu [huurder] niet door toedoen of nalaten van [verhuurder] gedwongen was te verhuizen.