Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 391576 / KG ZA 11-394
Vonnis in kort geding van 29 april 2011
[eiser],
wonende te [land B], thans verblijvende op [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. R.F. Meijer te Haarlem,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J. Dijkgraaf te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 21 april 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [eiser] heeft de [omschrijving land van herkomst] nationaliteit. Op 7 februari 2011 is hij, op doorreis van [land A.] naar [land B.], op de luchthaven [X.] aangehouden op verdenking van het in bezit hebben van een vervalst verlopen [omschrijving land van afgifte] paspoort (nummer [Xxxxxxxx]) en het in bezit hebben van nadien frauduleus opgemaakte en daarmee valse documenten. Vervolgens is [eiser] in verzekering gesteld, in bewaring gesteld en is de gevangenhouding van [eiser] bevolen.
1.2. In verband met voormelde verdenking is onder [eiser] beslag gelegd op drie nationale paspoorten van [omschrijving land van afgifte], een [tweede land van afgifte] verblijfsvergunning en een [tweede land van afgifte] identiteitsdocument.
1.3. Na onderzoek van voormelde documenten door de afdeling falsificaten van de Koninklijke Marechaussee is gebleken dat het [land van afgifte] paspoort met nummer [Xxxxxxxx] is vervalst. De overige onder [eiser] in beslag genomen documenten bevatten geen kenmerken van vervalsing.
1.4. Bij vonnis van 15 maart 2011 is [eiser] door de politierechter van de rechtbank Haarlem van voormelde verdenking vrijgesproken, waarbij de politierechter de onttrekking aan het verkeer van het vervalste paspoort heeft gelast en ten aanzien van de overige documenten de teruggave aan [eiser] heeft bevolen. Voorts heeft de politierechter de onmiddellijke invrijheidsstelling van [eiser] bevolen. De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is besloten de onder 1.2 vermelde documenten hangende het hoger beroep niet aan [eiser] terug te geven.
1.5. Bij besluit van 15 maart 2011 is aan [eiser] op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. [eiser] heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen. Bij uitspraak van 5 april 2011 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, is dit beroep ongegrond verklaard.
1.6. Op 6 april 2011 heeft [eiser] een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend bij het gerechtshof te Amsterdam, waarin is verzocht de teruggave te gelasten van de in beslag genomen reisdocumenten. Er is nog geen datum voor de behandeling van dit klaagschrift bekend.
1.7. Er is voor [eiser] een 'Dublinclaim' bij de autoriteiten [van land B] gelegd.
2.1. [Eiser] vordert de Staat op straffe van een dwangsom te veroordelen tot teruggave van de onder hem in beslag genomen documenten, die hij stelt nodig te hebben om naar zijn woonplaats in [land B] te kunnen reizen.
2.2. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Nu [eiser] als eiser woonplaats heeft op het grondgebied van een andere staat dan Nederland en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord en wel op grond van artikel 2 van de in deze zaak toepasselijke EEX-verordening (EG) nr. 44/2001, nu de Staat als gedaagde zijn zetel heeft in Nederland.
3.2. Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht wordt overwogen dat Nederlands recht van toepassing is, nu het gaat om een beslag dat door de Nederlandse staat op grond van Nederlandse strafrechtelijke bepalingen in Nederland is gelegd.
3.3. De Staat voert als meest verstrekkend verweer dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, nu voor hem een bijzondere procedure openstaat, te weten de beklagprocedure op grond van artikel 552a Sv. In die beklagprocedure kan onder meer worden geklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave van in beslag genomen zaken, zodat [eiser] zich daarvoor in principe niet tot de burgerlijke rechter kan wenden, aldus de Staat.
3.4. Vooropgesteld wordt dat de genoemde beklagprocedure naar vaste jurisprudentie moet worden geacht met voldoende rechtswaarborgen te zijn omkleed. Dat betekent dat voor [eiser] in beginsel de weg naar de burgerlijke rechter niet openstaat. Dit zou anders kunnen zijn, indien er sprake is van zodanig spoedeisende omstandigheden dat de uitspraak in de beklagprocedure niet kan worden afgewacht. De civiele voorzieningenrechter kan dan een voorlopige maatregel treffen.
3.5. Vaststaat dat [eiser] een klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv heeft ingediend en dat op dat klaagschrift moet worden beslist door de raadkamer van het gerechtshof te Amsterdam. Er is echter nog geen datum voor de behandeling in het vooruitzicht gesteld. Voorts staat vast dat [eiser] in vreemdelingendetentie zal worden gehouden zolang hij niet in het bezit is van zijn reisdocumenten en de Dublinclaim nog in behandeling is. Weliswaar zal hij uit die detentie worden ontslagen bij een snelle honorering door de autoriteiten [land B] van de Dublinclaim, maar de Staat kan een spoedige behandeling van deze claim niet afdwingen. Aangezien het spoedeisende belang van eiser om vanuit zijn detentie naar Italië terug te kunnen gaan ook zou worden gediend door teruggave van (twee van de drie) [land van afgifte] paspoorten, heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitspraak in de beklagprocedure niet kan worden afgewacht. Gelet hierop wordt geoordeeld dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering.
3.6. In dit kort geding is de vordering van [eiser] toewijsbaar indien en voor zover er met de daarvoor nodige grote mate van waarschijnlijkheid vanuit gegaan kan worden dat de raadkamer van het gerechtshof het klaagschrift gegrond zal verklaren en een last tot teruggave zal geven.
3.7. Vooropgesteld wordt dat het onderzoek in de raadkamer een summier karakter draagt, nu voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het nog te geven oordeel van de strafrechter. In geval van een beklag van een beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als de rechthebbende is te beschouwen. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave wanneer het voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Ook indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, vordert het belang van strafvordering dat het beslag voortduurt. Vaststaat dat het gerechtshof te Amsterdam in de strafprocedure zich onder meer zal moeten uitlaten over de vraag of onttrekking aan het verkeer van de Nigeriaanse paspoorten moet worden bevolen. Eerst bij de uitspraak in hoger beroep zal daarover een definitief oordeel worden gegeven. Gelet hierop is in dit kort geding niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast te stellen dat de raadkamer het klaagschrift van [eiser] gegrond zal verklaren. Toewijzing van de vordering in kort geding zou dan ook de strafprocedure op een onaanvaardbare wijze doorkruisen. Bij teruggave van de reisdocumenten aan [eiser] zal immers de vreemdelingendetentie worden beëindigd en zal hij naar verwachting naar [land B] reizen, met als gevolg dat deze documenten niet meer aan het verkeer kunnen worden onttrokken.
3.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
3.9. [Eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.384,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2011.