ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ4757

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/22070
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Somalische vrouw en haar dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 april 2011 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Somalische vrouw, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiseres ongegrond was, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij afkomstig was uit Somalië. Eiseres had gesteld dat zij en haar dochter bij terugkeer naar Somalië een reëel risico liepen op besnijdenis, maar de rechtbank vond dat zij haar herkomst niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank baseerde haar oordeel op een taalanalyse van het Bureau Land en Taal (BLT), waaruit bleek dat eiseres niet te herleiden was tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Zuid-Somalië. Eiseres had haar paspoort afgestaan aan een reisagent en kon geen bewijs van haar reis overleggen, wat haar aanvraag verder ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de vrees van eiseres voor besnijdenis van haar dochter niet aannemelijk was, omdat niet vastgesteld kon worden dat zij afkomstig was uit een gebied waar dit gebruikelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/22070, V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiseres], eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige dochter,
gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht,
en
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. P. van Zijl, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 9 juni 2010 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 21 juni 2010 beroep ingesteld.
De zaak is op 26 januari 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. W.A. Berghuis, kantoorgenoot van haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen O. Ilmi, tolk.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij faxbericht van 27 januari 2011 heeft verweerder een nadere standpuntbepaling ingezonden. Bij faxbericht van 24 februari 2011 heeft eiseres daarop gereageerd en heeft zij de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen. Bij faxbericht van 14 maart 2011 heeft verweerder deze toestemming eveneens verleend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang en zoals luidend met ingang van 1 juli 2010, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1° doodstraf of executie;
2° folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3° ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ten tijde van het bestreden besluit was hetgeen thans is neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 gedeeltelijk neergelegd in het per 1 juli 2010 vervallen artikel 3.105d van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.1.2. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.1.3. Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn), voor zover hier van belang, wordt in deze richtlijn verstaan onder "persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15 en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen.
Volgens artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen van 4 maart 2010 heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Eiseres heeft het paspoort waarmee zij reisde na aankomst in Nederland afgestaan aan de reisagent, wat haar kan worden toegerekend. Het is niet aannemelijk dat eiseres geen enkel indicatief bewijs van haar reis over kan leggen en evenmin in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over de reisroute te geven. Eiseres stelt vanaf Mogadishu via Djibouti en een onbekend Arabisch land naar Nederland te zijn gevlogen. In redelijkheid mag worden verwacht dat deze reizen met documenten te staven zijn. Voorts weet eiseres niet naar welk Arabisch land zij vanuit Djibouti is gevlogen en met welke vliegmaatschappij zij vervolgens naar Nederland is gevlogen. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten die haar reisverhaal onderbouwen niet aan haar is toe te rekenen.
Omdat sprake is van omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 moet van het relaas van eiseres positieve overtuigingskracht uitgaan om het geloofwaardig te achten. Vanwege de gerezen twijfel over de door eiseres gestelde woon- en leefomgeving is besloten een taalkundig onderzoek uit te voeren. Uit het rapport taalanalyse van 23 januari 2009 van het Bureau Land en Taal (hierna: BLT) blijkt dat eiseres eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Het door eiseres overgelegde rapport van contra-expertise van 26 november 2009 geeft geen aanleiding om het door het BLT ingenomen standpunt te herzien. Verweerder verwijst hiertoe naar de reactie van 2 maart 2010 van het BLT op de contra-expertise en op de nadere reactie van 6 mei 2010 van het BLT. Gelet hierop acht verweerder niet geloofwaardig dat eiseres afkomstig is uit Zuid-Somalië en hecht hij geen geloof aan de verklaringen van eiseres over de problemen die zij daar stelt te hebben ondervonden.
De door eiseres gestelde vrees voor besnijdenis van haar dochter wordt niet aannemelijk geacht. Omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Somalië, komt zij niet in aanmerking voor toelating op grond van het beleid ten aanzien van vrouwenbesnijdenis.
2.2.2. Ter zitting van 26 januari 2011 en bij faxbericht van 27 januari 2011 heeft verweerder, ter toelichting op zijn standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Somalië, naar voren gebracht dat eiseres volgens het BLT het Somalisch spreekt zoals dat gangbaar is in het noorden van Somalië. Het Noord-Somalisch in de door het BLT bedoelde zin wordt gesproken in Somalië, Djibouti en delen van Ethiopië. Zo wonen in Ethiopië ongeveer 3,8 miljoen mensen die Somalisch spreken. Gelet hierop hoeft verweerder niet aan te nemen dat eiseres afkomstig is uit Somalië. Verder merkt verweerder op dat in beginsel eiseres zelf degene is die beslist of haar dochter wordt besneden. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat dit in haar geval anders is.
2.3. de gronden van beroep
Eiseres heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
In het beroepschrift verwijst eiseres naar 'alle ingebrachte schrifturen'. De rechtbank vat dit op als een verwijzing naar de zienswijze. Daarin voert eiseres aan dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij onvoldoende informatie heeft verstrekt over haar reisroute. Eiseres heeft de tijdens de reis gebruikte naam en geboortedatum genoemd, waarmee haar reisroute kan worden geverifieerd. Eiseres heeft nauwelijks onderwijs genoten, zij kan geen vreemde talen lezen of verstaan en zij was afhankelijk van de reisagent. In de zienswijze wordt verder naar voren gebracht dat verweerder niet duidelijk maakt waarom bij hem twijfel is gerezen aan de herkomst van eiseres. Eiseres heeft alle vragen over haar herkomst juist beantwoord. Ten onrechte gaat verweerder ervan uit dat eiseres niet behoort tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Zuid-Somalië. De spraak van eiseres laat een gemengd beeld zien voor wat betreft Noord- en Zuid-Somalische elementen. Dat is niet verwonderlijk, omdat in Afgooye veel handel wordt gedreven tussen stammen uit het noorden en het zuiden. De spraak in Afgooye is dan ook in de regel een mengelmoes van bestaande dialecten. Volgens vaste jurisprudentie moet aan de resultaten van een contra-expertise die is verzorgd door of vanwege De Taalstudio evenveel waarde gehecht als aan de analyses van het BLT. De door eiseres overgelegde contra-expertise biedt steun aan de verklaringen van eiseres over haar herkomst. Verweerder heeft het asielrelaas van eiseres ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld. Ook als haar relaas ongeloofwaardig zou zijn, had zij gelet op haar herkomst in het bezit gesteld moeten worden van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b of d, van de Vw 2000. In grote delen van Somalië is nog steeds een intern gewapend conflict gaande en eiseres heeft recht op subsidiaire bescherming. De vermeende ongeloofwaardigheid van het asielrelaas doet er niet aan af dat in ieder geval getoetst moet worden aan de Definitierichtlijn.
Eiseres heeft een dochtertje met de Somalische nationaliteit, dat bij terugkeer naar Somalië het slachtoffer dreigt te worden van besnijdenis. Dat volgens verweerder niet vaststaat of eiseres afkomstig is uit het noorden of uit het zuiden van Somalië, is in dit verband niet van belang. Ook in het noorden van Somalië worden meisjes besneden. Hetzelfde geldt voor Somalische gemeenschappen buiten Somalië. De druk vanuit de omgeving is groot en zelfs buiten Somalië kunnen vrouwen zich daar soms niet tegen verzetten.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kunnen tegenwerpen aan eiseres. Niet in geschil is dat aan eiseres kan worden toegerekend dat zij het tijdens de reis gebruikte paspoort in Nederland heeft afgestaan aan de reisagent. Evenmin betwist eiseres dat de vliegreizen die zij heeft afgelegd met documenten te staven zijn en dat zij dit niet heeft gedaan. Nu eiseres niet weet van welk Arabisch land zij naar Nederland is gevlogen en met welke maatschappij, heeft verweerder eiseres niet hoeven volgen in het betoog in de zienswijze dat haar verklaringen over de reisroute gedetailleerd en verifieerbaar zijn.
2.4.2. Gelet op de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 moet van het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht uitgaan om het geloofwaardig te achten. Verweerder baseert zijn standpunt dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert en daarmee ongeloofwaardig is op het rapport taalanalyse van 23 januari 2009 van het BLT, de reactie van 2 maart 2010 van het BLT op de contra-expertise en de nadere reactie van 6 mei 2010 van het BLT.
Het stond verweerder naar het oordeel van de rechtbank vrij om een onderzoek naar de inwilligbaarheid van de asielaanvraag van eiseres in te stellen door een taalanalyse te laten verrichten, nu bij verweerder twijfel is gerezen over de juistheid van de verklaringen van eiseres over haar herkomst en eiseres deze herkomst niet met documenten heeft aangetoond, ongeacht of dit laatste toerekenbaar is. De stelling van eiseres dat de bij verweerder gerezen twijfel ongegrond is, is mede gelet op het beoordelingskader van de positieve overtuigingskracht onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is een rapport van het BLT een deskundigenbericht waarop verweerder zijn besluitvorming mag baseren, tenzij de vreemdeling concrete aanknopingspunten aandraagt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van dat rapport.
Volgens het rapport taalanalyse van 23 januari 2009 van het BLT is eiseres eenduidig niet te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië, spreekt zij Somalisch zoals dat gangbaar is in Noord-Somalië en doet eiseres veel moeite om Zuid-Somalische elementen in haar spraak te mengen, maar klinkt dit niet natuurlijk en is zij hierin niet consequent. Eiseres heeft een contra-expertise ingebracht van 26 november 2009, alsmede nadere reacties van De Taalstudio en de contra-expert van 8 juli 2009. De conclusie van de contra-expertise luidt als volgt.
" Based on the linguistic data, it is not possible to say where exactly the applicant was socialized in Somalia; however, it is not impossible that she may have been socialized in an area such as Afgooye and environs where there are communities of differing dialects displaced by fighting, mainly, from Mogadishu."
Reeds omdat de uitkomst van de contra-expertise niet is dat eiseres, zoals zij heeft gesteld, uit Zuid-Somalië afkomstig is, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de door eiseres overgelegde contra-expertise geen concreet aanknopingspunten bevat voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het rapport van het BLT. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van 18 december 2009 (LJN BK8641) en 4 juni 2010 (LJN BM7419) van de Afdeling. Het betoog in het beroepschrift over de spraak in Afgooye bevat dergelijke aanknopingspunten evenmin. Gesteld noch gebleken is dat dit betoog afkomstig is van een ter zake deskundige. Voorts bevat dit betoog geen inhoudelijke reactie op het rapport van 23 januari 2009 van het BLT.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiseres over haar herkomst gelet op het rapport van het BLT positieve overtuigingskracht ontberen en daarmee ongeloofwaardig zijn en dat hetzelfde geldt voor de problemen die eiseres stelt te hebben ondervonden in Afgooye, waar eiseres naar eigen zeggen is geboren en tot aan haar vertrek uit Somalië heeft gewoond.
2.4.3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, zoals nader toegelicht ter zitting van 26 januari 2011 en bij faxbericht van 27 januari 2011, op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Somalië. In aanmerking genomen dat eiseres niet betwist dat het Noord-Somalisch in de door het BLT bedoelde zin ook wordt gesproken in Djibouti en delen van Ethiopië, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de uitkomst van de taalanalyse door het BLT niet de conclusie wettigt dat eiseres afkomstig is uit Somalië. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres blijft bij de door haar gestelde herkomst (Afgooye in Zuid-Somalië) en dat zij haar herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, terwijl het toetsingskader van de positieve overtuigingskracht geldt.
In het betoog van eiseres dat het risico van besnijdenis van haar dochter cultureel bepaald is en dat ook in het noorden van Somalië en in Somalische gemeenschappen buiten dat land vrouwen worden besneden, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de dochter van eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt te worden besneden. Alvorens door verweerder beoordeeld en door de rechtbank getoetst kan worden of eiseres - die besneden is - en haar dochter bij terugkeer een reëel lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, zal voldoende duidelijk moeten zijn wat hun herkomst is. Omdat eiseres haar herkomst en die van haar dochter niet aannemelijk heeft gemaakt, kan niet worden beoordeeld hoe groot het risico van besnijdenis van de dochter van eiseres is en evenmin of haar dochter zich, al dan niet met behulp van eiseres, aan besnijdenis kan onttrekken. Dit komt, mede bezien in het licht van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, voor rekening en risico van eiseres en haar dochter.
2.4.4. Reeds omdat de herkomst van eiseres niet vaststaat, kan haar betoog over de algemene veiligheidssituatie in Somalië en het daarmee verband houdende beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet slagen.
2.4.5. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman, griffier, en door de rechter ondertekend.