ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5108

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/28253
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van lidmaatschap van een crimineel genootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 maart 2011 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De eiser, die lid was van het criminele genootschap 'Black Axe', had eerder verklaringen afgelegd waarin hij betrokkenheid bij ernstige misdrijven, zoals moord en ontvoering, bevestigde. Tijdens de procedure heeft hij zijn eerdere verklaringen ontkend, maar de rechtbank oordeelde dat deze ontkenning niet geloofwaardig was. De rechtbank benadrukte dat de verklaringen van de eiser tijdens twee aparte gehoren ondubbelzinnig waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat de eiser niet persoonlijk betrokken was bij de gepleegde misdrijven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van het Vluchtelingenverdrag, omdat er ernstige redenen waren om aan te nemen dat hij zich schuldig had gemaakt aan ernstige, niet-politieke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/28253
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1979, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Sidler, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 25 januari 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 5 augustus 2009 heeft de rechtbank het tegen dat besluit gerichte beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig C. van Lingen, tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eiser heeft, kort weergegeven, het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Tijdens zijn studententijd is eiser toegetreden tot het geheime genootschap ‘Black Axe’. Eiser werkte voor hen onder meer als ‘butcher’. In 2001 werd eiser gearresteerd, maar door het betalen van een borgsom kwam hij na zes maanden weer vrij. Tijdens zijn arrestatie is eiser gemarteld. In 2002 is eiser naar Ghana gegaan. Begin 2004 is eiser teruggekeerd naar Nigeria. Eiser heeft Nigeria definitief verlaten omdat overal informanten waren die naar hem op zoek waren. De tegen eiser aanhangige strafzaak is nog onder de rechter.
Eiser heeft in juli of augustus 2004 zijn land met zijn eigen paspoort per vliegtuig verlaten. Hij is, in het bezit van een visum voor Griekenland, Italië ingereisd, van waaruit hij naar Spanje is doorgereisd. In januari 2007 is hij naar Nederland gereisd. Hij heeft na aankomst in Nederland niet meteen asiel gevraagd omdat hem dat werd afgeraden.
Standpunten van partijen
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000. Ten aanzien van eiser bestaan ernstige redenen om te veronderstellen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag van Geneve van 28 juli 1951 (hierna: Vluchtelingenverdrag). Eiser is in de periode 1999 tot 2001 lid geweest van de ‘Black Axe’-groepering. In het kader van zijn activiteiten voor het ‘Black Axe’-genootschap heeft hij mensen mishandeld, ontvoerd en gedood en heeft hij gewapende roofovervallen gepleegd. De door eiser afgelegde verklaringen worden geloofwaardig geacht. Er is sprake van ‘knowing and personal participation’. Gelet op de hoge rang van eiser en het expliciete karakter van eisers eerste verklaringen wordt eiser niet gevolgd in zijn latere verklaringen dat er geen sprake zou zijn van ‘personal participation’. Eiser heeft tijdens de eerdere gehoren ook aangegeven de tolk te hebben verstaan en begrepen.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat gronden bestaan om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling. Bij zijn eerdere terugkeer naar Nigeria heeft eiser geen problemen ondervonden en hij heeft het land enkele maanden later op legale wijze kunnen verlaten. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd dat hij gevaar loopt van de zijde van ‘Black Axe’ of andere genootschappen. Zijn beroep op artikel 15, aanhef en onder a en c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn) slaagt daarom evenmin.
Omdat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is komt hij ook op grond van artikel 3.107 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 niet in aanmerking voor vergunningverlening op één van de gronden van artikel 29 van de Vw 2000.
2. Eiser heeft tegen het besluit - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden aangevoerd. Er is geen sprake van ‘personal participation’. Eiser heeft de door verweerder tegengeworpen misdrijven niet persoonlijk gepleegd. Eiser bekleedde slechts de functie van beveiliger en nam niet aan gewelddadigheden deel. Eiser heeft dit ook verklaard bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor van 25 juni 2008, en hij ziet niet in waarom verweerder hem toch houdt aan zijn eerste verklaringen, waar hij inmiddels afstand van heeft genomen.
Eiser heeft bij terugkeer naar Nigeria te vrezen voor een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Hij vreest in de eerste plaats slachtoffer te worden van represailles door leden van andere genootschappen. De bedreigingen, met name van de kant van de Aye-groep, waren de voornaamste aanleiding voor eiser Nigeria te ontvluchten. Daarnaast vreest hij ook voor represailles door ‘Black Axe’. Eiser is immers in hun ogen een deserteur, in de zin dat hij naar het buitenland is gevlucht. De Nigeriaanse autoriteiten zijn niet in staat eiser hiertegen bescherming te bieden. Eiser wijst ter onderbouwing nog op een uitspraak van de United States Court of Appeals van 1 oktober 2008.
Bij de aanvullende gronden van 16 juni 2010 heeft eiser nog een op 27 oktober 2009 gedateerd document overgelegd dat volgens hem bewijst dat hij op 15 maart 2001 bij de Nigeriaanse autoriteiten in Benin City aangifte heeft gedaan tegen leden van het ‘Black Axe’-genootschap nadat hij, na met elf andere leden van dat genootschap te zijn aangehouden, uit de beweging was gestapt.
3. Verweerder heeft in het verweerschrift van 15 december 2010 – voor zover hier van belang – nog onder meer gesteld dat de situatie van eiser niet gelijk is aan die waar de uitspraak van de Court of Appeals op ziet.
Ten aanzien van de kopie van de aangifte die eiser in beroep heeft overgelegd, merkt verweerder op dat dit document is gedateerd op 27 oktober 2009. Die datum ligt na het bestreden besluit, en lang nadat eiser het land heeft verlaten. Bovendien onderbouwt dit stuk het standpunt van verweerder dat eiser niet te vrezen heeft voor de autoriteiten.
Wettelijk kader
4.1. Krachtens artikel 1(F), aanhef, en onder b, van het Vluchtelingenverdrag zijn de bepalingen van dit verdrag niet van toepassing op een persoon, ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.
4.2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
4.3. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid.
Overwegingen
Ten aanzien van de toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, en in het bijzonder de vraag of sprake is van ‘personal participation’
5.1. Niet in geschil is dat eiser een functie bekleedde binnen het ‘Black Axe’ genootschap en dat door het ‘Black Axe’-genootschap handelingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag werden verricht. Evenmin is in geschil dat sprake is van ‘knowing participation’.
5.2. Het geding spitst zich toe op de vraag of sprake was van ‘personal participation’ van eiser.
Eiser heeft in het nader gehoor van 28 januari 2008 en het aanvullend gehoor van 29 januari 2008 verklaard dat hij als ‘butcher’ werkzaam was bij het Black Axe genootschap en gedetailleerd verklaard dat hij in die hoedanigheid persoonlijk mensen heeft vermoord, mishandeld en ontvoerd en roofovervallen heeft gepleegd. Zo heeft eiser onder meer de volgende verklaringen afgelegd:
“Samen met de leden ontvoerden wij ouders en kinderen van mensen om losgeld te krijgen.”(pagina 5, rapport van nader gehoor)
“Ik raakte betrokken bij een serie gewapende roofovervallen en ging ook naar andere scholen om daar te vechten. Als het hoofd van de groep het noodzakelijk vond om te doden, dan deden wij dat.” (pagina 5, rapport van nader gehoor)
“Op het moment dat ik toetrad wist ik niet goed waarvan ik lid werd. Ik ben iemand met een sterk hart, en als ik eenmaal betrokken ben bij iets dan doe ik mijn best. Zo ook bij Black Axe. Om die reden en omdat je je niet terug kon trekken. Omdat ik groot en sterk ben werd ik steeds gevraagd. Zoals het vechten tegen andere genootschappen, naar andere scholen in Nigeria om te vechten. Er waren mensen die onze groep betalen als ze bescherming nodig hadden. Ook voorzitters betaalden ons. Ik deed altijd mee in deze zaken.” (pagina 13, rapport van nader gehoor)
“We hadden vier slachters, ‘butchers’. Andere leden gingen ook mee naar het front maar wij stonden aan de frontlinie. We bewaakten het hoofd van Black Axe en we pleegden aanslagen en beheerden het wapenarsenaal van Black Axe. Dat was het. Dat deed ik.” (pagina 13, rapport van nader gehoor)
“Bij de ontvoeringen van de Ayr groep vermoordden wij hen op onze beurt in de bossen.” (pagina 5, rapport van aanvullend nader gehoor)
Op de vraag “Heeft u mensen mishandeld?” antwoordt eiser:
“Ja natuurlijk. Ik heb recht op slaan, mishandelen en doden van mensen. (..) Bij welk gevecht ook, wie ik ook tegenover mij had, die persoon kon mishandeling van mij verwachten.” (pagina 6, rapport van aanvullend nader gehoor)
5.3. Eiser heeft vervolgens, bij de correcties en aanvullingen op het rapport van het aanvullend 1F-gehoor van 4 juni 2008, gesteld dat hij zelf geen mensen heeft vermoord of ontvoerd en dat, voor zover hij hier al bij was betrokken, sprake was van zelfverdediging. Ook heeft eiser gesteld dat voor zover hij eerder in de ‘ik’-vorm heeft gesproken over de bedoelde handelingen, hij in feite de groep bedoelde.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers latere ontkenning van zijn eerdere verklaringen niet geloofwaardig is, mede gelet op het expliciete en eenduidige karakter van eisers eerdere verklaringen. Eisers stelling dat zijn advocaat de gehoren niet (goed) met hem zou hebben nabesproken leidt niet tot het oordeel dat de eerdere verklaringen van eiser hem niet kunnen worden toegerekend, te meer waar eiser (steeds) heeft verklaard de tolk goed te hebben verstaan en begrepen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het twee aparte gehoren betrof, die op verschillende dagen zijn afgenomen, en dat eiser tijdens beide gehoren over de door hem verrichtte handelingen ondubbelzinnige verklaringen heeft afgelegd.
5.4. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van personal participation.
Ten aanzien van artikel 3 van het EVRM
6.1. Eiser stelt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, nu hij vreest voor represailles van de leden van het ‘Black Axe’ genootschap. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet er niet in geslaagd dit aannemelijk te maken
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een uitspraak van een United States Court of Appeals van 1 oktober 2008. Naar het oordeel van de rechtbank kan die verwijzing hem niet baten. Uit deze uitspraak blijkt niet of de feiten – die verschillen van deze zaak – geloofwaardig zijn bevonden. Bovendien spitste die zaak zich toe op de vraag of de vreemdeling al dan niet was aan te merken als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De Court of Appeals kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Niet is in te zien dat de inhoud van die uitspraak enig gevolg heeft voor de beoordeling in dit geval.
6.2. Eiser heeft daarnaast nog verwezen naar een nieuwsbericht van internet. Nog afgezien van het feit dat het nieuwsbericht afkomstig is van een niet nader gespecificeerde webpagina, zodat niet duidelijk is welke waarde aan de inhoud ervan toekomt, is de feitelijke toedracht verschillend van deze zaak. Volgens het nieuwsbericht zijn zeven leden van de Awo-cult ter dood veroordeeld voor moord op een ex-lid. In het bericht staat dat het betreffende lid ‘started preaching against the practices of his former cult’ en dat dat de woede had gewekt van de cultleden. Gesteld noch gebleken is dat eiser zich publiekelijk op die wijze heeft uitgelaten tegen de ‘Black Axe’. Bovendien betreft het nieuwsbericht ook een ander genootschap.
6.3. Ten slotte heeft eiser in beroep een (onvertaalde) kopie overgelegd van een ‘extract from crime diary’. Volgens eiser betreft dit een kopie van een aangifte die hij gedaan heeft bij de Nigeriaanse autoriteiten op 15 maart 2001, nadat hij was bedreigd door leden van het ‘Black Axe’-genootschap toen hij de beweging had verlaten. De rechtbank stelt ten eerste vast dat het document is gedateerd op 27 oktober 2009, zodat dit document dateert van na het bestreden besluit. De rechtbank zal bij de beoordeling rekening houden met het document op grond van artikel 83 van de Vw 2000. Dit leidt evenmin tot het oordeel dat er een gegronde vrees is voor een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM als eiser terugkeert. Nog afgezien van het feit dat het document alleen in kopie is overgelegd, hecht de rechtbank niet de waarde aan de inhoud van het document die eiser er kennelijk aan toekent. Ten eerste heeft eiser tijdens de gehoren of bij de correcties en aanvullingen, niets verklaard over de aangifte die hij gedaan zou hebben. Ten tweede zou eiser de betreffende aangifte op 15 maart 2001 hebben gedaan, maar volgens eisers eigen verklaringen was hij op dat moment gedetineerd. Eiser heeft over deze discrepantie geen enkele nadere toelichting gegeven.
De loutere stelling dat het ‘evident’ is dat hij dat het ‘Black Axe’-genootschap niet ongestraft kan verlaten is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Conclusie
7.1. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
7.2. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/28253,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter, mrs. A.W.C.M. van Emmerik en W.J. van Bennekom, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Meel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2011.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: MvM
Coll.: RK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.