ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5597

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2047 GEMWT en AWB 11/2048 GEMWT
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving bestemmingsplan en omgevingsvergunning milieu

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 21 april 2011 uitspraak gedaan over twee verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot handhaving van het bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning milieu. De verzoekers, bewoners van de Monsterseweg, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, waarbij handhavend optreden tegen het gebruik van een perceel door Radijskwekerij [B] werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er strijd met het bestemmingsplan aanwezig was, omdat de activiteiten van de belanghebbende niet kwalificeerden als agrarische hulp- of toeleveringsbedrijven. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen aanvraag om toestemming voor strijdig gebruik was gedaan, en dat de aanvraag om omgevingsvergunning milieu niet voldeed aan de vereisten van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hierdoor was er geen concreet zicht op legalisatie van de activiteiten van de belanghebbende. De voorzieningenrechter schorste de bestreden besluiten tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissingen op bezwaar en veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoekers. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van bestemmingsplannen en de noodzaak van een integrale beoordeling van vergunningaanvragen.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1
Reg.nrs.: AWB 11/2047 GEMWT en AWB 11/2048 GEMWT
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[A] e.a., allen wonende te [plaats], verzoekers,
gemachtigde mr. M. van Harten,
ten aanzien van het besluit van 20 december 2010 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, verweerder.
Derde partij: Radijskwekerij [B], gevestigde te [plaats], belanghebbende.
I PROCESVERLOOP
Procedurenummer AWB 11/2047 GEMWT
Bij besluit van 20 december 2010 heeft verweerder het verzoek van verzoekers om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan, afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 14 januari 2011, ingekomen bij verweerder op 17 januari 2011, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 maart 2011 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Procedurenummer AWB 11/2048 GEMWT
Bij besluit van 18 februari 2011 heeft verweerder het besluit van 3 december 2010, waarbij aan belanghebbende een last onder dwangsom was opgelegd in verband met het wijzigen van de inrichting zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning met betrekking tot het aspect milieu, ingetrokken, op de grond dat er alsnog een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend en er geen redenen zijn om de vergunning niet te verlenen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 25 februari 2011, ingekomen bij verweerder op dezelfde datum, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 maart 2011 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In beide zaken
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De verzoeken zijn op 7 april 2011 ter zitting behandeld.
Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door [C] en [D], bijgestaan door mr. M. van Harten, advocaat te Den Haag.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.J.E. Lodders. P.G. Versteeg,
J.M. Van Dam en T.B. Abahamse.
Belanghebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk en mr. J.A.J. Hendriks, advocaat te 's-Gravenzande en technisch adviseur A. van der Boom.
II OVERWEGINGEN
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
Sinds 2007 is Radijskwekerij [B] gevestigd aan de [adres] te [plaats]. Voor 2007 bevond zich op deze locatie een kassensloopbedrijf. Verzoekers zijn allen woonachtig aan de Monsterseweg in de directe nabijheid van het bedrijf van belanghebbende.
Procedurenummer AWB 11/2047 GEMWT
Het bestreden besluit van 20 december 2010 berust op het standpunt dat het wassen, sorteren en verpakken van radijzen afkomstig van eigen teelt wordt aangemerkt als agrarische tuinbouwactiviteit. Dat een deel van de radijzen afkomstig is van een andere vestiging doet daar volgens verweerder niet aan af. Er is sprake van overgangsrecht zoals bedoeld in artikel 15, derde lid, van het bestemmingsplan "Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland". Het verzoek om handhavend op te treden is om deze redenen afgewezen.
Procedurenumer AWB 11/2048 GEMWT
Bij het bestreden besluit van 18 februari 2011 heeft verweerder de eerder aan belanghebbende opgelegde last onder dwangsom ingetrokken. Belanghebbende heeft op
19 januari 2011 een ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van de inrichting. Verweerder heeft de intentie positief te beschikken op deze aanvraag. Hiermee is volgens verweerder sprake van concreet zicht op legalisatie op grond waarvan van handhavend optreden dient te worden afgezien.
In beide zaken
Verzoekers hebben aangevoerd dat het intensieve gebruik van de bedrijfshal met het veelvuldig aan- en afrijden van grote vrachtauto's tot ernstige geluidsoverlast en trillinghinder leidt. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de inrichting vergunningplichtig is op grond van artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en op grond van artikel 2, eerste lid, onder c, van de Wabo is belanghebbende ook vergunningplichtig voor het gebruiken van de gronden in strijd met het bestemmingsplan. Volgens verzoekers is het oprichten en in werking hebben van de inrichting en het gebruik in strijd met het bestemmingsplan niet legaliseerbaar, althans bestaat geen concreet zicht op legalisatie.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de milieuvergunning uit 1998, waarin een voorschrift is opgenomen dat maximaal 4 vrachtwagenbewegingen en 4 bedrijfsbusbewegingen per dag zijn toegestaan, nog steeds van kracht is en dat de toegestane hoeveelheid grote vrachtwagens wordt overschreden. Er rijden thans dagelijks meer dan 12 grote vrachtwagens met aanhanger de inrichting op- en af.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken valt onder het overgangsrecht zoals dat is vastgelegd in artikel 15, derde lid, van de "Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland". Gelet daarop is het centraal verwerken van de radijzen afkomstig van de eigen teelt volgens verweerder toegestaan.
Blijkens het akoestisch onderzoek dat bij de door belanghebbende ingediende aanvraag van 19 januari 2011 voor een omgevingsvergunning is gevoegd, zijn 24 vrachtwagenbewegingen per dag aangevraagd en qua geluidhinder aanvaardbaar. Volgens verweerder behoort de in- en uitrit niet tot de inrichting, hetgeen betekent dat de vervoersbewegingen moeten worden gekwalificeerd als indirecte hinder.
De voorzieningenrechter is, anders dan verweerder en belanghebbende ter zitting hebben betoogd, van oordeel dat in onderhavige zaken, alleen al gelet op de aanvraag omgevingsvergunning (waaruit blijkt dat is verzocht om uitbreiding van het aantal vervoersbewegingen ter plaatse), sprake is van spoedeisend belang, hetgeen een inhoudelijke behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening rechtvaardigt.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ter zitting is komen vast te staan dat ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied Monster 2e partiële herziening" uit 1995 van kracht is voor zover dit bestemmingsplan niet is gewijzigd bij het bestemmingsplan "Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland" (hierna: Parapluherziening). De tekst van het bestemmingsplan "Buitengebied Monster 2e partiële herziening" uit 1995, voor zover hier van belang, is ongewijzigd ten opzichte van het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied Monster" uit 1986 waar verweerder zich in de besluitvorming op heeft gebaseerd. De Parapluherziening is op 26 mei 2009 vastgesteld door de gemeenteraad.
Blijkens de bestemmingsplankaart van de toenmalige gemeente Monster rusten op het perceel de bestemmingen "Agrarisch gebied, kassen toegestaan" (AK) en "Agrarische toeleveringsbedrijven, met bijbehorende erven" (Ah(t)). Voor zover verzoekers betogen dat het perceel van belanghebbende ook in strijd met de bestemming "Woondoeleinden" wordt gebruikt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het deel waarop deze bestemming rust niet in eigendom is van, noch wordt gehuurd door belanghebbende Yilmaz. Het standpunt van verzoekers kan in zoverre reeds hierom niet slagen.
Verzoekers hebben aangevoerd dat het gebruik van het gedeelte van het perceel van belanghebbende waarop de bestemming "Ah(t)" rust, in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het bedrijf van belanghebbende niet kwalificeert als een "Agrarisch hulpbedrijf"en niet als een "Agrarisch toeleveringsbedrijf".
De voorzieningenrechter overweegt dat ter zitting door verweerder is aangegeven dat indertijd een bouwvergunning is verleend voor de op het perceel aanwezige bedrijfsruimte. Nu op de gronden met de bestemming Ah(t) ingevolge artikel 9, Lid B I, van het bestemmingsplan uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen mogen worden gebouwd, is beoogd bewust af te wijken van de ter plaatse geldende bestemming, zodat daardoor de geldende bestemming op grond van vaste jurisprudentie moet worden geacht te zijn gewijzigd.
De voorzieningenrechter is hierover van oordeel dat verweerder dit bij te nemen beslissing op bezwaar nader zal dienen toe te lichten, nu hierover ter zitting geen duidelijkheid is gekomen. De standpunten van partijen op dit punt zijn namelijk door geen van de partijen (afdoende) onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld deze bouwvergunning niet overgelegd. Vooralsnog is hierin echter geen grond gelegen om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
Wat betreft het deel van het perceel waarop de bestemming "Ak" rust, hebben verzoekers aangevoerd dat deze gronden ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Monster 2e partiële herziening" (hierna: het bestemmingsplan) zijn bestemd voor de uitoefening van tuinbouwbedrijven, met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, kassen, andere bouwwerken, open terreinen, watergangen en agrarische kavelwegen.
In artikel 1, onder 3b, van het bestemmingsplan is bepaald dat onder tuinbouwbedrijf wordt verstaan een agrarisch bedrijf dat uitsluitend gericht is op het telen van tuinbouwgewassen op de open grond, in kassen, al of niet op substraat-basis.
In artikel 3, lid C II, eerste lid, van het bestemmingsplan is bepaald dat het is verboden bouwwerken anders te gebruiken dan ten dienste van de in deze voorschriften aan de bijbehorende grond gegeven bestemming.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het in ieder geval is verboden de bouwwerken te gebruiken voor detailhandelsdoeleinden. Hieronder wordt niet verstaan detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt, voor zover zulks geen zelfstandig onderdeel vormt van de bedrijfsvoering.
In artikel 2, derde lid, onder A en punt 8, van het bestemmingsplan Parapluherziening is bepaald dat het centraal verpakken en verwerken van producten binnen het glastuinbouwgebied in beginsel niet is toegestaan. Dit soort activiteiten dient plaats te vinden op bedrijventerreinen. Op een glastuinbouwbedrijf mag worden verwerkt wat ter plekke wordt geteeld. Onder voorwaarden kan evenwel ontheffing worden verleend voor centraal verpakken en verwerken.
In artikel 15, derde lid, van het bestemmingsplan Parapluherziening is bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is mag worden voortgezet.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in het standpunt dat het woord "uitsluitend" zoals vermeld in artikel 1, onder 3b, van het bestemmingsplan, behalve op het telen van gewassen zoals radijs ook ziet op het verwerken daarvan. Zonder vorm van verwerking is de radijs immers niet vervoer- en dus evenmin verkoopbaar.
Wat betreft het centraal verwerken heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het overgangsrecht van de parapluherziening ziet op het verwerken van de teelt van andere locaties van het eigen bedrijf.
Deze redenering acht de voorzieningenrechter echter niet sluitend. Evenzeer en met meer reden kan namelijk worden betoogd dat artikel 2, derde lid, onder A en punt 8, in het bestemmingsplan Parapluherziening is opgenomen om de onduidelijkheid die voorheen bestond (ten tijde van het bestemmingsplan) uit de wereld te krijgen en duidelijker te maken dat centraal verwerken niet gewenst is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voert het standpunt van verweerder dat met het woord "uitsluitend" is bedoeld dat niet alleen het verwerken van producten die op het tuinbouwbedrijf worden geteeld is toegestaan, maar dat tevens is beoogd toe te staan dat producten van elders (ook al zijn die in eigen beheer geteeld) in de bedrijfshal mogen worden verwerkt te ver. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de strijdigheid van het gebruik niet is opgeheven door het overgangsrecht van de Parapluherziening.
Overigens acht de voorzieningenrechter de uitleg die namens belanghebbende ter zitting is gegeven over de vrachtwagens uit Marokko, namelijk dat die vrachtwagens verpakkingsmateriaal (fust) hebben aangevoerd en geen radijs hebben aangevoerd, voldoende geloofwaardig. Er is geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 20 december 2010 waarbij het verzoek om handhaving (planologisch gezien) is afgewezen niet kan worden staande gehouden. Hieruit volgt dat verweerder in onderhavige situatie niet had mogen afzien van handhavend optreden.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de aanvraag van belanghebbende om een omgevingsvergunning ingevolge de Wabo zoals die bij verweerder is ingediend, alleen ziet op de toestemming milieu en niet op de toestemming voor strijdig gebruik.
In artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 er zorg voor draagt dat de aanvraag betrekking heeft op elk van die activiteiten. Nu daarvan in onderhavig geval geen sprake van is, kan aldus evenmin worden gesteld dat er ten aanzien van de toestemming milieu concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook op dit punt had verweerder dus niet mogen afzien van handhavend optreden. Zoals door verzoekers terecht is gesteld, zijn de activiteiten ter plaatse onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat naar verwachting beide bestreden besluiten na heroverweging niet in stand zal kunnen blijven. In afwachting van de te nemen beslissing op bezwaar bestaat aanleiding de volgende voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter schorst de bestreden besluiten van 20 december 2010 en 18 februari 2011 tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissingen op bezwaar.
Verweerder wordt in de door verzoekers gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaken is bepaald op 1 (gemiddeld), waarbij vanwege de samenhang van de zaken een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
III BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten van 20 december 2010 en
18 februari 2011 tot zes weken na de datum van verzending van de te nemen beslissingen op bezwaar worden geschorst;
gelast verweerder aan verzoekers het door hen gestorte griffierecht van € 304,00 (te weten 2 maal € 152,00) te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 874,-, welke kosten verweerder aan verzoekers dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier D. van den Born.
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.