ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5609

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/5945 WW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M. Breevoort, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 6 juli 2010, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, onder andere door een telefoongesprek op 8 december 2009 en door digitaal bezwaar in te dienen op 4 januari 2010. Verweerder betwistte deze stellingen en stelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van bezwaar op 15 januari 2010 was verstreken.

De rechtbank overwoog dat ingevolge artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift van eiser, gedateerd op 6 april 2010, niet tijdig was ingediend. Eiser had ook aangevoerd dat het telefoongesprek op 8 december 2009 als bezwaar kon worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de vereisten van de Awb, die schriftelijke indiening van bezwaar voorschrijft.

Daarnaast werd het digitale bezwaar van eiser niet als succesvol beschouwd, omdat hij geen bewijs had geleverd dat het bezwaarschrift daadwerkelijk was verzonden en ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de telefonische mededeling van verweerder op 12 februari 2010, hoewel niet correct, niet kon leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar, omdat deze mededeling na de termijn voor het indienen van bezwaar was gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/5945 WW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. J.M. Breevoort
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 4 december 2009 heeft verweerder aan eiser de eindafrekening van overname van de betalingsonmacht van de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet toegezonden.
Bij besluit van 6 juli 2010, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 juli 2010, ingekomen bij rechtbank Utrecht op 15 juli 2010 die het bij brief van 19 augustus 2010 heeft doorgezonden aan deze rechtbank alwaar het op 20 augustus 2010 is ingekomen, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 6 april 2011 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Breevoort.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M. Folkers.
II OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van die wet is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het in bezwaar bestreden besluit is bekendgemaakt op 4 december 2009, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is begonnen op 5 december 2009 en de laatste dag van die termijn viel op 15 januari 2010. Het bezwaarschrift is gedateerd op 6 april 2010 en op diezelfde datum door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In zijn beroepschrift en ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij van mening is dat het door hem, op 8 december 2009, met verweerder gevoerde telefoongesprek kan worden aangemerkt als het maken van bezwaar. In dat gesprek heeft hij aangegeven dat het niet juist is dat de uitkering maar tot 30 september 2009 wordt uitbetaald. Verweerder heeft onder verwijzing naar dat telefoongesprek op 9 december 2009 een primair besluit genomen waartegen door eiser eveneens bezwaar is ingediend. Ook is eiser van mening dat hij door middel van schermprinten verweerder heeft aangetoond op 4 januari 2010 digitaal bezwaar te hebben gemaakt tegen de beslissingen van 4 en 9 december 2009. Na het invullen van het digitale bezwaarformulier is een formuliernummer gekoppeld aan het bezwaar waaruit kan worden afgeleid dat er tijdig bezwaar is ingediend tegen de bestreden beslissingen, aldus eiser. Tevens is eiser van mening dat hij in goed vertrouwen ervan mocht uitgaan dat, na de op 12 februari 2010 gedane telefonische mededeling van een medewerker van verweerder dat het bezwaarschrift was ontvangen, zijn bezwaar in behandeling zou worden genomen. Dat deze medewerker niet op de afdeling bezwaar en beroep werkzaam is, dus niet bevoegd om bepaalde mededelingen te doen, doet hier niets aan af en mag niet ten nadele van eiser komen. Eiser is derhalve van mening dat het door hem ingediende bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
In zijn verweerschrift, desgevraagd bij brief van 7 oktober 2010 en ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat er, in tegenstelling tot eisers opvatting slechts sprake is van één primair besluit: te weten het besluit van 4 december 2009. De brief van 9 december 2009 heeft slechts een informatief karakter en bevat hooguit een nadere motivering van het besluit van 4 december 2009. Het op 8 december 2009 gevoerde telefoongesprek kan niet worden gezien als het maken van bezwaar nu op grond van de artikelen 6:4 en 6:5 van de Awb het maken van bezwaar schriftelijk dient te geschieden. Ook uit de telefoonnotitie blijkt dat eiser tijdens dat telefoongesprek slechts heeft aangegeven dat de afgesloten vaststellingsovereenkomst niet geldig is en dat hij bezwaar zal aantekenen. Op grond van de brief van 9 december 2009 kon eiser niet concluderen dat reeds bezwaar was gemaakt nu in die brief uitdrukkelijk is gewezen op de mogelijkheid van bezwaar maken, aldus verweerder. De op 12 februari 2010 gedane mededeling door een medewerker van verweerder is weliswaar niet correct maar kan er niet toe leiden dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Deze mededeling is gedaan na ommekomst van de bezwaartermijn zodat dit er niet toe kan leiden dat eiser alsnog tijdig een bezwaarschrift had kunnen indienen, aldus verweerder. Ten aanzien van het maken van digitaal bezwaar heeft verweerder aangevoerd dat eerst na het volledig invullen van het digitale formulier op de verzendknop kan worden gedrukt waarna in het digitale formulier een verzendbevestiging verschijnt. Indien het digitale bezwaarschrift niet succesvol is verzonden ontvangt de bezwaarmaker geen verzendbevestiging. Deze verzendbevestiging kan niet worden gezien als een ontvangstbevestiging. Een ontvangstbevestiging wordt schriftelijk naar de indiener van het bezwaarschrift verzonden en ontvangt deze alleen als het bezwaar succesvol is verzonden.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de brief van 9 december 2009 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Wel kan deze brief gezien worden als aanvulling op de motivering van het bestreden besluit.
De rechtbank is in hetgeen is aangevoerd van oordeel dat hierin geen grond is gelegen voor toepassing van artikel 6:11 van de Awb.
Zij overweegt hierbij dat ingevolge artikel 6:4 en 6:5 van de Awb het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Het op 8 december 2009 gevoerde telefoongesprek kan dan ook niet worden gezien als het indienen van een bezwaarschrift. Dit klemt te meer nu uit de door verweerder overgelegde telefoonnotitie blijkt dat eiser nog voornemens was bezwaar in te dienen. Niet gezegd is tijdens dit telefoongesprek dat eiser met dit gesprek bedoeld een bezwaarschrift in te dienen. Ten aanzien van het vermeende digitaal ingediende bezwaarschrift is de rechtbank van oordeel dat de door eiser overgelegde screenprints niet aantonen dat het verzenden van dit bezwaarschrift succesvol is verlopen nu aan deze poging slechts een formuliernummer is toegekend. Eiser heeft geen screenprint overgelegd waaruit blijkt dat de verzending van het digitale bezwaarschrift succesvol is verlopen. Nu de verzending van het digitale bezwaarschrift niet afdoende kan worden bewezen kan er van ontvangst van dat bezwaarschrift geen sprake zijn. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de telefonische mededeling, door verweerder gedaan op 12 februari 2010, weliswaar niet fraai is maar niet kan leiden tot een gegrond verklaring van het bezwaar. Deze mededeling is gedaan buiten de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift en kon er dan ook niet meer toe leiden dat er door eiser alsnog tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend.
Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A. Dirks, in tegenwoordigheid van de griffier C.P. van Veldhoven.
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.