beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 380554 / HA RK 10-654
Beschikking van 4 mei 2011
1. [verzoeker 1]
2. [verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat mr. E. Gadzo te Roosendaal,
de stichting STICHTING BUREAU JEUGDZORG ZUID-HOLLAND,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
verweerster,
advocaat mr. H. Dreesmann-Bruijntjes te Den Haag.
Verweerster wordt hierna aangeduid als 'Bureau Jeugdzorg'.
1.1.Verzoekers hebben op 15 november 2010 een verzoekschrift ingediend waarin zij de rechtbank verzoeken Bureau Jeugdzorg te bevelen het volledige dossier van verzoekers waarover Bureau Jeugdzorg in de hoedanigheid van Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: het AMK) beschikt, binnen twee weken na de te wijzen beschikking te vernietigen, met veroordeling van Bureau Jeugdzorg in de kosten van deze procedure.
1.2.Bureau Jeugdzorg heeft op 13 januari 2011 een verweerschrift ingediend waarin zij verzoekt verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek dan wel het verzoek af te wijzen.
1.3.Bij fax van 4 maart 2011 heeft mr. Gadzo een fotokopie van het schoolrapport van de oudste dochter van verzoekers toegezonden.
1.4.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2011. Verzoekers zijn verschenen, vergezeld van mr. Gadzo. Namens Bureau Jeugdzorg zijn verschenen mevrouw [A] en mevrouw [B], vergezeld van mr. M.E. Tuinman, advocaat te Den Haag.
2.1.Uit het huwelijk van verzoekers zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren, te weten [oudste dochter van verzoekers], geboren op [geboortedatum] 2003, en [jongste dochter van verzoekers], geboren op [geboortedatum] 2006. Beide kinderen wonen bij verzoekers.
2.2.Op 17 december 2007 heeft het AMK een anonieme melding ontvangen over vermeende kindermishandeling in het gezin van verzoekers.
2.3.Bij brief van 4 februari 2008 heeft het AMK verzoekers van de melding in kennis gesteld. Op 19 februari 2008 heeft in de woning van verzoekers een gesprek plaatsgevonden tussen medewerkers van het AMK en verzoekers. Het AMK heeft vervolgens informatie ingewonnen bij de huisarts van verzoekers, kinderartsen, school, consultatiebureau, Centrum voor Autisme, kindertherapeut mevrouw [C], Gastouderbureau Nederland en relatietherapeut de heer [D]. De verkregen informatie is verwerkt in een AMK-dossier.
2.4.Het AMK heeft verzoekers bij brief van 3 juni 2008 de conclusies van zijn onderzoek medegedeeld. Daarbij is tevens bericht dat het dossier wordt gesloten en dat binnen zes maanden informatie zal worden ingewonnen bij het consultatiebureau en bij het Centrum voor Autisme.
2.5.Bij brief van 9 juni 2008 aan het AMK hebben verzoekers hun beklag gedaan over de gehele gang van zaken. Het AMK heeft hierop gereageerd bij brief van 7 juli 2008.
2.6.Verzoekers hebben bij brief van 28 maart 2009 bij de Klachtencommissie Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland acht klachten ingediend tegen het AMK. Na een bemiddelingsgesprek op 14 mei 2009 heeft het AMK op 13 augustus 2009 een aangepaste versie van de afsluitbrief aan verzoekers verstuurd.
2.7.Bij brief van 19 augustus 2009 heeft het AMK gereageerd op de klachten van verzoekers, zoals geformuleerd in de brief van 28 maart 2009. Verzoekers hebben naar aanleiding van de brief van het AMK bij brief van 10 september 2009 de klachtencommissie verzocht de klachtenprocedure voort te zetten en daarbij tevens drie nieuwe klachten ingediend.
2.8.De klachtencommissie heeft op 8 januari 2010 uitspraak gedaan. Daarbij zijn de klachten deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk geoordeeld. Bureau Jeugdzorg heeft bij brief van 29 januari 2010 het oordeel van de klachtencommissie over tien van de elf klachten overgenomen.
2.9.Verzoekers hebben vervolgens bij brief van 1 juni 2010 Bureau Jeugdzorg verzocht over te gaan tot vernietiging van het dossier. Bureau Jeugdzorg heeft dit verzoek bij brief van 26 augustus 2010 zonder inhoudelijke motivering en - na tussenkomst van de Nationale Ombudsman - bij brief van 5 oktober 2010 gemotiveerd afgewezen. De laatste brief bevat de volgende gronden voor de afwijzing:
"Bureau Jeugdzorg is verplicht een AMK dossier te bewaren tot het jongste kind van het gezin meerderjarig wordt, voor zover het aannemelijk gemaakt kan worden dat het bewaren een bijdrage kan leveren aan het beëindigen van een mogelijke, actuele of toekomstige situatie van kindermishandeling. Daarnaast mag BJZ een verzoek tot vernietiging van een dossier weigeren als blijkt dat een ander dan de verzoeker een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van het dossier.
De conclusie van het AMK onderzoek staat beschreven in de brief van het AMK van 18 (lees: 13, rechtbank) augustus 2009. De conclusie komt erop neer dat de vermoedens van kindermishandeling niet bevestigd zijn maar dat er wel zorgen zijn over de opvoedingssituatie en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen welke risicovol zijn voor het ontstaan van een situatie van kindermishandeling.
De zorgen zijn niet opnieuw bevestigd door een nieuwe melding, maar doordat het AMK geen zicht heeft op de situatie bij u thuis kan het AMK ook niet beoordelen dat de voormelde zorgen weg zijn. Bureau Jeugdzorg oordeelt derhalve dat het bewaren van het dossier valt binnen haar wettelijke plicht om de gegevens te bewaren.
Op grond van de door u gevoerde klachtenprocedure en uw verzet tegen het bewaren van het AMK dossier is Bureau Jeugdzorg van mening dat zij in verband met procesrisico's een aanmerkelijk belang heeft om het dossier te bewaren."
3. Het verzoek en het verweer
3.1.Verzoekers voeren ter onderbouwing van hun verzoek het volgende aan. Zij stellen, onder verwijzing naar artikel 56 van de Wet op de jeugdzorg (WJZ), dat Bureau Jeugdzorg aannemelijk dient te maken dat er een aanmerkelijk belang is dat zich verzet tegen vernietiging van het dossier. Een dergelijk belang is volgens verzoekers niet aanwezig, nu het AMK in zijn afsluitende brief van 13 augustus 2009 oordeelt dat de vermoedens van kindermishandeling niet zijn bevestigd. Het AMK concludeert slechts dat in het gezin van verzoekers te veel verschillende personen kort na elkaar en tegelijkertijd betrokken zijn geweest bij de verzorging van de kinderen, hetgeen tot verstoring van hun ontwikkeling kan leiden. Nergens wordt de conclusie getrokken dat de ontwikkeling van de kinderen werkelijk is verstoord.
3.2.In de brief van 5 oktober 2010 komt Bureau Jeugdzorg niet verder dan een vage toekomstige verwachting over een mogelijke situatie van kindermishandeling. Door vernietiging van het dossier op grond van deze vage toekomstige verwachting te weigeren, worden verzoekers opgezadeld met de onmogelijke bewijsopdracht dat er in de toekomst binnen hun gezin geen sprake zal zijn van een situatie van kindermishandeling, aldus verzoekers.
3.3.Ook het tijdsverloop speelt volgens verzoekers een rol bij de vraag of het dossier dient te worden vernietigd. Verzoekers merken daarbij op dat de anonieme melding op 17 december 2007 heeft plaatsgevonden en dat er in de afgelopen drie jaar geen andere melding over hun gezin bij het AMK is binnengekomen. Het dossier is inmiddels door het AMK gesloten, zodat het AMK geen bevoegdheid heeft om de thuissituatie bij verzoekers te onderzoeken zolang er geen nieuwe melding is gedaan. Verzoekers zijn van mening dat de kwaliteit van het dossier zó slecht is dat het nooit zou mogen dienen als vertrekpunt voor een eventueel nieuw onderzoek.
3.4.Ten slotte voeren verzoekers aan dat het door Bureau Jeugdzorg aangevoerde eigen procesrisico een toekomstige verwachting is die op geen enkele grond is gestoeld. Een dergelijk argument zou inhouden dat een dossier nimmer vernietigd zou kunnen worden.
3.5.Bureau Jeugdzorg heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Het verweer zal, voor zover noodzakelijk, hierna worden besproken.
4.1.Op grond van artikel 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) in verbinding met artikel 36 WBP en artikel 105 WJZ kan de rechtbank op schriftelijk verzoek van de belanghebbende(n) bevelen dat een verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens zoals gedaan door verzoekers bij brief van 1 juni 2010, alsnog moet worden toegewezen.
4.2.Op grond van het bepaalde in artikel 55 lid 1 WJZ dient Bureau Jeugdzorg de bescheiden die zij met betrekking tot een cliënt onder zich heeft te bewaren gedurende vijftien jaren, te rekenen van het tijdstip waarop zij zijn vervaardigd, of zoveel langer als redelijkerwijs in verband met een zorgvuldige hulpverlening noodzakelijk is. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat Bureau Jeugdzorg, indien zij fungeert als advies- en meldpunt kindermishandeling (artikel 10 lid 1 onder e WJZ), de bescheiden dient te bewaren tot het jongste kind van het gezin waartoe de jeugdige behoort en met welk gezin het bureau bemoeienis heeft gehad, meerderjarig is geworden, een en ander voor zover aannemelijk gemaakt kan worden dat het bewaren een bijdrage kan leveren aan het beëindigen van een mogelijke situatie van kindermishandeling, of van belang kan zijn voor een situatie waarin een maatregel met betrekking tot het gezag over een minderjarige overwogen dient te worden.
4.3.Het verzoek is gebaseerd op artikel 56 lid 1 WJZ. Op grond van die bepaling dient Bureau Jeugdzorg de door haar bewaarde bescheiden binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek van degene op wie de bescheiden betrekking hebben, te vernietigen. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt echter dat de vernietiging niet geldt voor zover het verzoek bescheiden betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de verzoeker, alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet. Voorts bepaalt het derde lid nog dat een verzoek van een cliënt niet wordt ingewilligd indien deze jonger is dan twaalf jaren of de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
4.4.Bureau Jeugdzorg heeft ten verweer aangevoerd, onder verwijzing naar artikel 56 lid 2 WJZ, dat in de onderhavige situatie de belangen van de minderjarigen en die van Bureau Jeugdzorg zelf, alsmede het bepaalde in artikel 55 lid 2 WJZ zich verzetten tegen vernietiging van het dossier.
4.5. De rechtbank neemt in aanmerking dat het onderzoek door het AMK naar de anonieme melding van kindermishandeling in het gezin van verzoekers op 3 juni 2008 is gesloten. Sindsdien is een periode van bijna drie jaar verstreken. Bureau Jeugdzorg heeft zelf aangevoerd dat haar uit eigen ervaring bekend is dat de meeste vervolgmeldingen gedaan worden binnen drie jaar na de eerste melding. In de onderhavige zaak heeft de eerste melding plaatsgevonden op 17 december 2007, zodat geconcludeerd kan worden dat de door Bureau Jeugdzorg bedoelde periode van drie jaar pas sinds kort is verstreken.
4.6.Het tijdsverloop is niet alleen van belang met het oog op de taakuitoefening van het AMK, maar ook in verband met het procesrisico waaraan Bureau Jeugdzorg door verzoekers nog kan worden blootgesteld. Indien verzoekers op grond van de door hen gestelde onzorgvuldigheid van het naar hun gezin ingestelde AMK-onderzoek, tegen Bureau Jeugdzorg een vordering uit hoofde van onrechtmatig handelen zouden willen instellen, dan is immers de lopende verjaringstermijn nog niet verstreken. In dat geval zou bij vernietiging van het AMK-dossier Bureau Jeugdzorg ernstig in haar bewijspositie zijn geschaad. Dat procesrisico kan, naar het oordeel van de rechtbank, worden gezien als een aanmerkelijk belang van een ander dan verzoekers, als bedoeld in artikel 56 lid 2 WJZ. Reeds op die grond mocht naar het oordeel van de rechtbank Bureau Jeugdzorg het verzoek tot vernietiging van het dossier van verzoekers afwijzen.
4.7.Het voorgaande betekent dat het verzoek om een bevel tot verwijdering van de persoonsgegevens van verzoekers, in elk geval zolang de termijn van verjaring van een rechtsvordering tegen Bureau Jeugdzorg nog loopt, niet kan worden toegewezen.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.