ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6231
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.Th. Nijhuis
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige na medenaturalisatie
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij [verzoeker], een minderjarige, verzocht om vaststelling van zijn Nederlandse nationaliteit. Het verzoekschrift was ingediend op 29 november 2007, toen [verzoeker] nog uitsluitend de Pakistaanse nationaliteit bezat. De aanleiding voor het verzoek was een weigering van de gemeente Amsterdam om de buitenlandse geboorteakte van [verzoeker] in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie, met de vermelding dat hij door medenaturalisatie Nederlander was geworden. Na bezwaar en DNA-onderzoek heeft de gemeente Amsterdam op 2 oktober 2008 bevestigd dat de geboorteakte alsnog zou worden ingeschreven, waarna het bezwaar werd ingetrokken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] op 5 februari 1998 door medenaturalisatie met zijn moeder, [moeder van verzoeker], het Nederlanderschap heeft verkregen. De rechtbank oordeelde dat de inschrijving in de basisadministratie, die op 3 oktober 2008 plaatsvond, correct was. De IND, die als belanghebbende was betrokken, heeft in een brief van 21 oktober 2009 geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek, en de officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de IND veroordeeld tot betaling van de proceskosten die verband houden met de procedure, maar heeft andere kosten, zoals DNA-onderzoek en buitengerechtelijke kosten, afgewezen.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat [verzoeker] vanaf 5 februari 1998 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat de IND de proceskosten moet vergoeden, die zijn begroot op € 251,-- aan griffierecht en € 452,-- aan salaris voor de advocaat. Het meer of anders verzochte is afgewezen.