ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6604

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/37597
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraakse vrouw na ontvoering van haar zoon

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Iraakse vrouw, eiseres, die na de ontvoering van haar zoon naar Nederland is gevlucht. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 26 mei 2011 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie en Asiel. Eiseres heeft verklaard dat zij en haar zoon problemen ondervonden vanwege hun verschillende religieuze achtergronden, wat leidde tot de ontvoering van haar zoon. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiseres over de doodsbedreiging aan haar adres niet geloofwaardig zijn bevonden door verweerder, omdat haar verklaring niet consistent zou zijn met die van haar zoon. Echter, de rechtbank kan deze conclusie niet volgen, aangezien eiseres na de ontvoering psychisch instortte en de informatie over de ontvoering voornamelijk van derden ontving. De rechtbank benadrukt dat de verklaringen van eiseres en haar zoon niet noodzakelijkerwijs tegenstrijdig zijn en dat de omstandigheden waaronder eiseres haar verklaringen heeft afgelegd, van invloed zijn op haar geloofwaardigheid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder, omdat het niet voldoet aan de eisen van een deugdelijke motivering. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 874,-.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 10 / 37597
Uitspraak van de rechtbank in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde mr. J.W. de Haan),
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
In deze uitspraak worden de rechtsvoorgangers van de minister voor Immigratie en Asiel eveneens aangeduid als verweerder.
Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000
(hierna: de Vw 2000) afgewezen.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2011. Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.E. Disselkamp. Als tolk was ter zitting aanwezig H. Aziz.
Overwegingen
1. Eiseres is geboren op 14 juni 1965 en in het bezit van de Iraakse nationaliteit. Zij is afkomstig uit Bagdad, gelegen in Centraal-Irak. Eiseres heeft op 28 oktober 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Aan die aanvraag heeft eiseres – kort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
3. Eiseres is van Soennitische en haar echtgenoot van Sji’itische afkomst. Tegen de wil van de familie van haar echtgenoot zijn zij getrouwd. Eiseres heeft gedurende haar huwelijk in een Sji’itische wijk gewoond. Zij heeft van de Sji’itische familie van haar echtgenoot, maar ook van de Sji’itische bevolking, problemen ondervonden vanwege haar Soennitische afkomst. Vanaf 2003, toen de zwager van eiseres naast haar en haar gezin kwam wonen, verergerden haar problemen. Op enig moment in 2008 werd de oudste zoon van eiseres ontvoerd. Hij werd na ongeveer tien dagen, na onderhandelingen en betaling van losgeld vrijgelaten, omdat zijn vader Sji’it was. De ontvoerders lieten de zoon van eiseres weten dat zij eiseres zouden vermoorden. Na de vrijlating van de zoon zijn eiseres en haar zoon Irak ontvlucht en zijn zij via Istanbul naar Nederland gereisd.
4. Bij besluit van 20 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Op 23 maart 2010 heeft hij ingetrokken, waarop eiseres haar tegen dit besluit ingestelde beroep heeft ingetrokken.
5. Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres andermaal afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 ten grondslag gelegd.
6. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting richt het beroep zich tegen verweerders besluit, voor zover daarbij is geweigerd aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op een van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Hierbij is namens eiseres bestreden dat er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 en heeft zij betoogd dat haar relaas geloofwaardig hadden moeten worden bevonden.
7. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat in het geval van eiseres het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 van toepassing is. Daartoe acht de rechtbank van belang dat verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute. Immers, eiseres heeft haar reisverhaal niet onderbouwd met het gebruikte document voor grensoverschrijding. Evenmin heeft zij voldoende andere reisbewijzen of een ander indicatief bewijs van haar reis overgelegd.
De verklaring van eiseres dat zij niet anders kon dan het gebruikte reisdocument aan de reisagent afstaan, omdat haar zoon zich nog in Istanbul bevond en zij hem niet in gevaar wilde brengen, heeft verweerder als niet afdoende mogen beschouwen. Immers, daarmee heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij het reisdocument onder (fysieke) dwang heeft moeten afstaan. Over de verklaringen van eiseres omtrent de zich in haar reisdocument bevindende look-a-like foto, is de rechtbank, in navolging van verweerder, van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te concluderen dat verklaring daarover niet zou kloppen en eiseres verkeerd is begrepen. Dat die verklaring is afgelegd ten overstaan van de vreemdelingenpolitie (en dus niet met de waarborgen van het eerste en het nader gehoor) betekent niet dat daaraan geen enkele betekenis kan worden gehecht. De verklaring is immers gedaan met behulp van een tolk en is neergelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal.
8. Het bovenstaande in aanmerking nemend, heeft verweerder het bestreden besluit mede kunnen baseren op de omstandigheid van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Dit betekent dat in het relaas van eiseres, om het geloofwaardig te achten, geen
hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden mogen voorkomen. Van het asielrelaas moet een positieve overtuigingskracht uitgaan.
9. De kern van het asielrelaas van eiseres betreft de ontvoering van haar zoon en het dreigement van de ontvoerders dat zij eiseres zouden vermoorden.
10. Verweerder heeft de verklaring van eiseres over het dreigement dat de ontvoerders haar zouden vermoorden, niet geloofwaardig gevonden. Reden hiervoor is dat eiseres hierover anders heeft verklaard dan haar zoon, terwijl volgens verweerder van eiseres mocht worden verwacht dat zij hierover consistent kon verklaren. Om die reden acht verweerder het asielrelaas van eiseres (voor zover het de doodsbedreiging betreft) ongeloofwaardig.
11. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12. De rechtbank stelt voorop dat, hetgeen door eiseres als zodanig ook niet wordt bestreden, eiseres en haar zoon niet hetzelfde hebben verklaard over tegen wie de ontvoerders van de zoon hebben gezegd dat zij eiseres zouden vermoorden. De zoon heeft, zo blijkt uit de stukken, in zijn nader gehoord verklaard dat de ontvoerders niet rechtstreeks met hem spraken en dat zij tegen zijn vader hebben gezegd dat zij eiseres zouden vermoorden. Eiseres heeft daarentegen in haar nader gehoor verklaard dat de ontvoerders tegen haar zoon hebben gezegd dat zij haar zouden vermoorden. De rechtbank kan verweerder echter zonder nadere motivering niet volgen in diens standpunt dat dit met zich brengt dat de verklaringen van eiseres tegenstrijdig en mitsdien ongeloofwaardig zouden zijn. Allereerst is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken waarom de verklaring van eiseres in dit geval niet juist kan worden geacht. Het enkele feit dat haar zoon anders heeft verklaard (met welke “tegenstrijdigheid” eiseres tijdens het nader gehoor overigens niet is geconfronteerd) acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Daarbij betrekt zij dat uit de stukken, waaronder vooral het Rapport van nader gehoor, naar voren komt dat eiseres na de ontvoering van haar zoon (psychisch) helemaal instortte, dat zij alle informatie over de ontvoering opving door mee te luisteren bij gesprekken die haar man met anderen voerde en dat zowel haar man als haar zoon haar over de ontvoering en de doodsbedreiging nauwelijks iets vertelden, om haar niet ongerust te maken. Zo hoorde eiseres dat haar man aan diens broer vertelde dat haar zoon door zijn ontvoerders werd mishandeld en dat hij maar één keer per dag te eten kreeg. Ook de doodsbedreiging aan het adres van eiseres vernam zij doordat anderen hierover met elkaar spraken. Onder die omstandigheden kan verklaarbaar zijn dat eiseres op de vraag aan wie de ontvoerders hadden gezegd dat zij eiseres zouden vermoorden, anders heeft geantwoord dan haar zoon. Dit geldt eens te meer nu eiseres onweersproken heeft gesteld dat zij ten tijde van de ontvoering en vrijlating van haar zoon, maar ook in de periode daarvoor (vanaf 2003), emotioneel/psychisch volledig in de war was. Zo verklaart zij tijdens het nader gehoor onder andere: “Ik was hysterisch, ik huilde, ik sloeg mij zelf. Ik was totaal ingestort” en “Ik was al ingestort. Ik heb het vanaf het moment dat mijn zwager naast ons kwam wonen heel zwaar gehad. Wat voor reactie verwacht je van iemand die al niet meer aanspreekbaar is?”. Ook onder die omstandigheden is voorstelbaar dat eiseres niet in detail en met zekerheid kon verklaren over de gebeurtenissen rondom de ontvoering van haar zoon. Tot slot acht de rechtbank van belang dat verweerder de ontvoering van de zoon geloofwaardig heeft bevonden. Ook de aanleiding voor de ontvoering (namelijk zijn Soennitische afkomst) en de reden voor zijn vrijlating, acht verweerder geloofwaardig. De verklaringen van eiseres over de doodsbedreiging aan haar adres hangen in sterke mate hiermee samen. Dit maakt dat aan de motivering van het bestreden besluit om dit element uit het asielrelaas desondanks niet geloofwaardig te achten, hoge eisen mogen worden gesteld. Het enkele feit dat de zoon van eiseres daarover op een onderdeel anders heeft verklaard, acht de rechtbank in het licht van het vorenstaande onvoldoende. Daar komt bij dat verweerder van die verklaring niet heeft gezegd dat die de juiste zou zijn. Ter zitting is immers gebleken dat de omstandigheid dat de zoon van eiseres in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel op de zogenoemde b-grond, het gevolg is van het feit dat hij tot het christendom is bekeerd en het feit dat zijn ontvoering geloofwaardig werd bevonden.
13. Op grond van het vorenstaande berust het besluit van verweerder voor wat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres betreft niet op een deugdelijk motivering. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet op de samenhang van de overige onderdelen van het bestreden besluit met het vorenstaande, zal de rechtbank de daartegen naar voren gebrachte beroepsgronden niet verder bespreken.
14. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen.
15. De rechtbank zal verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één voor het indienen van het beroepschrift en één voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 437,= per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,- (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond.
Aldus gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H.M. Sneevliet als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2011.
w.g. mr. S.A.H.M. Sneevliet,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 26 mei 2011
Rechtsmiddel
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.