ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ6644

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/9559
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Eritrea

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Eritrese vrouw, had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) om uitzetting te voorkomen, omdat zij lijdt aan insuline-afhankelijke diabetes en vreesde voor haar gezondheid bij terugkeer naar Eritrea. De Minister voor Immigratie en Asiel had haar aanvraag afgewezen, stellende dat zij medisch in staat was om te reizen en dat er in Eritrea adequate behandelmogelijkheden aanwezig waren.

Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat haar uitzetting zou worden opgeschort totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had bij het treffen van de gevraagde voorziening, aangezien zij de beslissing op haar bezwaar niet in Nederland mocht afwachten. De voorzieningenrechter stelde vast dat er zicht was op een gedwongen uitzetting en dat verweerder niet had getoetst of deze uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster voldoende had aangetoond dat haar belangen zwaarder wogen dan die van de Staat, en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om zich te onthouden van uitzettingsmaatregelen totdat op het bezwaar was beslist en heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 874,-. Tevens diende verweerder het griffierecht van € 152,- aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummer: Awb 11/9559
Uitspraak in het geschil tussen:
X,
geboren op (…),
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer (…),
verzoekster,
gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek, advocaat te Groningen,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L.M. Kloetstra, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 22 december 2010 heeft verzoekster een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 17 maart 2011 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 18 maart 2011 heeft verzoekster hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3. Bij verzoekschrift van 18 maart 2011 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist. Op 7 april 2011 zijn de gronden van het verzoek ingediend. Bij schrijven van 10 mei 2011 heeft verzoekster de gronden aangevuld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan verzoekster toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
1.5. Verweerder heeft bij faxbericht van 4 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
1.6. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 mei 2011. Verzoekster is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat uit het medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 1 maart 2011 blijkt dat verzoekster in staat is om te reizen. Voorts is bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten omdat er in het land van herkomst adequate behandelmogelijkheden voor verzoekster aanwezig zijn. Gelet hierop is artikel 64 Vw 2000 niet van toepassing op verzoekster, aldus verweerder.
2.2. Verzoekster heeft het volgende aangevoerd. Uit het BMA-rapport blijkt dat zij lijdt aan insuline-afhankelijke diabetes. Volgens het BMA-rapport is in Eritrea insuline aanwezig alsmede de voor verzoekster noodzakelijke begeleiding. Verzoekster is desondanks van mening dat haar gezondheidsproblematiek reden is om haar uitstel van vertrek te verlenen. De gezondheidszorg in Eritrea is nog in ontwikkeling en de toegang is niet gegarandeerd. Daarnaast is verzoekster, onder verwijzing naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, van mening dat zij bij gedwongen terugkeer naar Eritrea gedetineerd zal worden. Zij is van mening dat deze dreigende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) bij de onderhavige aanvraag dient te worden betrokken. Ook is het BMA niet uitgegaan van de situatie dat verzoekster gedetineerd is.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. Verzoekster heeft een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening, nu zij de beslissing op het bezwaarschrift van 18 maart 2011 niet hier te lande mag afwachten.
3.3. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
3.4. Volgens het beleid van verweerder, zoals vermeld in paragraaf A4/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), is bij een beroep op artikel 64 Vw 2000 de vraag aan de orde of betrokkene medisch gezien in staat is om te reizen. Het betreft dus een tijdelijke maatregel, enkel gericht op de opschorting van de uitzetting en/of de rechtsplicht om Nederland te verlaten. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 van de Vw 2000, indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan.
3.5. In de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is bij herhaling (onder meer het arrest van 6 februari 2001 in zaak no. 44599/98, JV 2001/103) overwogen dat Verdragsstaten hun bevoegdheid tot uitzetting van vreemdelingen niet mogen uitoefenen indien een reëel risico bestaat dat iemand ten gevolge van de uitzetting aan een behandeling zal worden onderworpen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in haar uitspraak van 6 april 2007 (zaaknummer 200608225/1, LJN: BA2998) overwogen dat uit voornoemde uitspraak van het EHRM volgt dat, indien een beroep wordt gedaan op artikel 64 van de Vw 2000 omdat daadwerkelijke uitzetting op handen is maar uitzetting op de voet van voormeld beleid niet achterwege blijft, het tot uitzetting bevoegde bestuursorgaan tevens dient te toetsen of die uitzetting zich verdraagt met artikel 3 van het EVRM.
3.6. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan verzoekster, ten tijde van de behandeling ter zitting van het onderhavige verzoek, de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat er – hetgeen ter zitting door verweerder is bevestigd – zicht is op de daadwerkelijke (gedwongen) uitzetting van verzoekster. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de AbRS van 6 april 2007 dient verweerder derhalve te toetsen of de uitzetting van verzoekster zich verdraagt met artikel 3 van het EVRM.
3.7. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij bij terugkeer heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM verwezen naar het ambtsbericht inzake Eritrea van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 september 2010. Op pagina 58 van dit ambtsbericht, in paragraaf 4.1.3.2 met als titel “Gedwongen terugkeer”, staat het volgende: “Bij gedwongen terugkeer naar Eritrea loopt men kans op gevangenschap (voor onbepaalde tijd), mishandeling en foltering (soms de dood tot gevolg hebben).”
3.8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet heeft getoetst of de uitzetting van verzoekster zich verdraagt met artikel 3 van het EVRM. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het bezwaar van verzoekster geen kans van slagen heeft. Verzoekster heeft aldus voldoende aangetoond dat haar belangen, afgezet tegen die van de Staat, zodanig zwaar zwegen dat hangende de bezwaarprocedure de verzochte voorlopige voorziening moet worden getroffen. Het verzoek wordt daarom toegewezen
3.9. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.10. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekster en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht ad € 152,-- aan verzoekster dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.W.J. Vinkes en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.J. Flik als griffier op 17 mei 2011.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: